21787 |
uitsluitsel |
beslissing:
besjlissing (L332p Maasniel)
|
een beslissend antwoord, een antwoord dat alles uitlegt [uitsluitsel, uitbedul] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
utšpanǝ (L332p Maasniel)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
18925 |
uitstellen |
uitstellen:
oetsjtelle (L332p Maasniel)
|
iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18891 |
uitvlucht |
uitvlucht:
oetflug (L332p Maasniel)
|
wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17705 |
uitwerpselen |
poep:
poep (L332p Maasniel),
stront:
chtrondj (L332p Maasniel)
|
uitwerpselen [N 10c (1961)]
III-1-1
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
keutelen:
kø̄tǝlǝ (L332p Maasniel)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
flater:
flātǝr (L332p Maasniel),
koeflater:
kuflātǝr (L332p Maasniel)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21133 |
uitwijken |
uitwijken:
oetwieke (L332p Maasniel)
|
met paard en kar van het midden van de weg naar rechts wijken (afzetten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21387 |
unster |
ponder:
dialect
punjer (L332p Maasniel),
unster:
hollands woord
unster (L332p Maasniel)
|
Weeginstrument met hefboomwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
17699 |
urine |
pis:
Bij dieren spreekt men van zeik.
pis (L332p Maasniel)
|
urine [N 10c (1961)]
III-1-1
|