e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasniel

Overzicht

Gevonden: 3787
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bont als apart kledingstuk pels: pils (Maasniel) bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] III-1-3
bonte koe met zwarte kop moorkop: mōrkǫp (Maasniel), zwartkop: zwartkǫp (Maasniel) [N 3A, 128] I-11
bonte kraai grijze kraan: gries kròòn (Maasniel) kraai, bonte — III-4-1
bonte specht, specht timmerman: tummerman (Maasniel) specht, bonte — III-4-1
bontkraag pelskraag: pilskraag (Maasniel) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel bontmantel: bontjmantjel (Maasniel) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
bonzen bonzen: boenze (Maasniel) hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
boog spanboog: španbǭx (Maasniel) Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] II-9
boogschuttersgilde handboog: de handjbaog (Maasniel) Een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij]. [N 88 (1982)] III-3-2
boomleeuwerik boomleeuwerik: boumleewerik (Maasniel), bosliewerk: bosleewerk (Maasniel) boomleeuwerik III-4-1