18523 |
buitenzak op een jas |
jassentas:
jasse tes (L332p Maasniel)
|
buitenzak in een jas [jassetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25220 |
bulderen van de storm |
bulderen:
buldere (L332p Maasniel)
|
een sterk rommelend of dreunend geluid geven, gezegd van bijv. een storm of een kanon [rullen, bulderen, burrelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21349 |
bullebak |
bullebak:
bullebak (L332p Maasniel)
|
iemand die probeert door nors, ruw optreden anderen bang te maken [woew, bietebouw, bullebak] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
33102 |
bundel zangen |
bussel:
bøsǝl (L332p Maasniel),
būšǝl (L332p Maasniel),
kattezang:
kattezang (L332p Maasniel)
|
Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.]
I-4
|
25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
boonder (L332p Maasniel)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 10.000 vierkante meter [bunder, hond, hectare] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
vuurs:
vuurs (L332p Maasniel, ...
L332p Maasniel)
|
bunzing [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
21703 |
buren (ww.?) |
buren:
bure (L332p Maasniel)
|
buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
burgemeister (L332p Maasniel)
|
het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
kruit:
kraut (L332p Maasniel)
|
licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33099 |
bussel geharkte aren |
reeksel:
rɛ̄ksǝl (L332p Maasniel)
|
De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|