22444 |
feest van sinter-greef |
halfvasten:
halfvaste (L332p Maasniel)
|
Het feest van Sinter-Greef (half vasten) [grevin, greve, miknem]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22432 |
feesten |
vieren:
viere (L332p Maasniel)
|
Een feest vieren [feesten, vieren, kermissen, fêteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21138 |
fietsen |
fietsen:
fietse (L332p Maasniel)
|
op een fiets rijden [fietsen, wieleren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25170 |
fijne hagel |
fijne hagel:
fiene haachel (L332p Maasniel),
fiene hagel (L332p Maasniel),
schrot:
sjrot (L332p Maasniel)
|
fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33227 |
fijne zeef, voor pootaardappelen |
peuterzeef:
pø̄tǝrzēf (L332p Maasniel)
|
De tweede, en doorgaans middelste zeef, waardoor de kleinere aardappelen worden afgezonderd die als pootgoed worden gebruikt. [N 12, 34b]
I-5
|
33837 |
fijngebouwd |
fijn:
fīn (L332p Maasniel)
|
Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c]
I-9
|
18121 |
fijt |
fijt:
fiet (L332p Maasniel)
|
nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20511 |
filet, haas |
filet:
filet (L332p Maasniel),
lende:
linje (L332p Maasniel)
|
lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21853 |
filiaal |
filiaal (<fr.):
filiaal (L332p Maasniel)
|
de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34242 |
filter in de melkzeef |
zijdoek:
zidōk (L332p Maasniel),
zijwatje:
ziwɛtjǝ (L332p Maasniel)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|