e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaar kaar: kā.r (Maastricht), kār (Maastricht) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaardenbol kaardenbol: kaardebol (Maastricht, ... ) [N 92 (1982)]Weverskaarde (dipsacus fullonum 120 tot 150 cm groot. De plant heeft een krans van lange, rechtopstaande schutbladeren. De schutblaadjes steken uit boven het purperen blad en eindigen in buigzame of stijve stekels. Vroeger in Limburg gekweekt en daar we [N 92 (1982)] I-7, III-4-3
kaars bougie (fr.): buži (Maastricht), kaars: keers (Maastricht), kē̝ərs (Maastricht), Ronde staaf van was, talk met lemmet ¯n keers branne ¯n keers aonsteke De keers oetbloze ¯t nejeerske kaom mèt e keerske d¯n trap aof Bijj dat sjrikkelik ónweer staoke ze de geweijjde keers aon  keers (Maastricht) kaars [RND] || ronde staaf van was, talk met lemmet III-2-1
kaarsenaansteker aansteker: aansteeker (Maastricht), aonsteker (Maastricht), kaarsenaansteker: keersenaonstéker (Maastricht), keersəaonsteekər (Maastricht) De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)] III-3-3
kaarsenbak bougiebak (<fr.): bougiebak (Maastricht), bougiebakje (<fr.): boezjiebekske (Maastricht), kaarsenbak: de keersebak (Maastricht), keersebak (Maastricht, ... ), kēērsebak (Maastricht), kaarsenlade: keerselaoj (Maastricht), kaarsenstaander: keerse stönder (Maastricht) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kaarsendomper demper: demper (Maastricht), domptorentje: kapje om kaarsen uit te doven ¯t dómpeurensje sjoot los van de stek en bleef op de keers steke  dómpteurensje (Maastricht), dover: douver (Maastricht), douwver (Maastricht), dover (Maastricht), smokschaar: smokšīr (Maastricht), smooksjier (Maastricht), smóksjier (Maastricht), In gein hoeshawwe óntbraok de smóksjier  smóksjier (Maastricht) dompertje || kaarsendomper, d.i. het metalen horentje waarmee de kaars uitgedoofd werd? [ZND 36 (1941)] || kaarsensnuiter || Kapje met een steel om een kaarsvlam te doven (dover, domper, domphoorn) [N 79 (1979)] || snuitschaar III-2-1
kaarsendover domptorentje: dómpteurensje (Maastricht), kaarsendemper: keersendemper (Maastricht, ... ), kaarsendover: keerse-dover (Maastricht) De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)] || De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)] III-3-3
kaarsenpit lont: loont (Maastricht), pit: pit (Maastricht), wiek: week (Maastricht, ... ), wèèk (Maastricht), wiekje: weekskə (Maastricht) De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kaart die niet meetelt in het spel blanke, een ~: blaank (Maastricht), dode kaart: n doej kaart (Maastricht) Een kaart of kaarten die niet meetellen in het spel [bleuze, blanks, blanche]. [N 88 (1982)] III-3-2
kaart met prentje prentje: prensjə (Maastricht), prēnsjə (Maastricht), printsje (Maastricht) Een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje]. [N 88 (1982)] III-3-2