e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kabeljauw kabeljauw: kabbelja‧w (Maastricht), kibbeling: Kiebeling mèt unne enn botersajs  kiebeling (Maastricht), labberdaan: labberdaon (Maastricht), Väöl anders es hieringe, bökkeme, stokvès, kiebelinge en labberdaon waos vreuger neet te kriege Stinke wie e vaat labberdaon  labberdaon (Maastricht) gezouten kabeljauw || kabeljauw [ZND m] || kopdelen, afval van de kabeljauw || labberdaan III-2-3
kabouter alvermannetje: ’n ēvermenneke (Maastricht), kaboutermannetje: kaböjtərmenəkə (Maastricht) Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)] || Kabouter. [ZND 01 (1922)] III-3-3
kachel, stoof kachel: Bekend verwarmingstoestel De kachel trèk, geit aon, geit oet, De kache aonmake, laoten oetgaon ¯n iezere kachel potloede Lekker achter ¯t kechelke mèt ¯n piep Um, aon de kachel zitte  kachel (Maastricht), stoof: kaxəl (Maastricht, ... ), stōͅf (Maastricht), vuur: vy(3)̄r (Maastricht) kachel || kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)], [ZND 22 (1936)] III-2-1
kachelpijp kachelpijp: kachelpiep (Maastricht), ¯n berosde kachelpiep  kachelpiep (Maastricht) ijzeren buis als rookleider || kachelpijp III-2-1
kachels zwarten potloden: pǫtludǝ (Maastricht), pǫtlutǝ (Maastricht) Kachels met behulp van kachelzwartsel of door (in)branden of lakken zwart maken. In Q 83 liet men vetkool roken waarna het daarbij gevormde zwartsel op de kachel werd uitgewreven. Ook in L 330 werd het zwartbronzé samen met lijnolie boven een kolen- of turfvuur verhit en vervolgens op de kachel uitgepoetst. [N 33, 313; N 7, 41c; L 5, 60b add.; monogr.] II-11
kachelsmid kachelsmid: kaxǝlsmē.t (Maastricht) Smid die kachels vervaardigt. Zie ook de paragraaf over de kachelsmid. [monogr.] II-11
kachelzwartsel kachelpoets: kaxǝlpots (Maastricht), kachelpotlood: kaxǝlpǫtlut (Maastricht), potlood: pǫtlut (Maastricht), pǫtlūt (Maastricht) In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.] II-11
kadaver kadaver: kadaver (Maastricht, ... ), kədaver (Maastricht), Endepols  kadaver (Maastricht), Endepols v. koe  kedaver (Maastricht), WBD/WLD  kedaver (Maastricht), káádáávər (Maastricht), kədavər (Maastricht), kədāāvər (Maastricht), WLD  kadaaver (Maastricht), kədáávər (Maastricht), kapot beest: kǝpot bis (Maastricht), Endepols  e kepot bies (Maastricht), képot-bies (Maastricht), kapotte, een: WLD  də kəpottə ..... (Maastricht), kreng: kreŋ (Maastricht), WBD/WLD  krĭng (Maastricht), lijk: ideosyncr.  líèk (Maastricht), WBD/WLD  liek (Maastricht) Dood beest. [N 38, 20] || Hoe noemt u het lijk van een dier (kadaver, lijk, dood-beest) [N 83 (1981)] I-11, III-4-2
kade bat: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  bààt (Maastricht), Opm. v.d. invuller: o.a. kolenbat, greuntebat.  bat (Maastricht), Van Dale: I. bat (gew.) 1. losse brug van planken over een sloot; (ook) vaste brug zonder leuning; - 2. kaai of dijk van een spoorweg; ook als term in de waterbouwkunde.  bat (Maastricht), kaai: kaaj (Maastricht), kade: kaadə (Maastricht), kade (Maastricht), losplaats: los-plaots (Maastricht), losplaats (Maastricht), losplaots (Maastricht, ... ), steiger: Van Dale: steiger, 3. (oorspr. houten) constructie langs een oever, die tot aanlegplaats dient voor vaartuigen.  steiger (Maastricht), wal: wál (Maastricht), ps. boven de "à"staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  wàl (Maastricht) de walkant langs een vaarwater of haven waaraan de schepen kunnen aanleggen, laden en lossen [kade, kaai, ka, lossing] [N 90 (1982)] III-3-1
kaf kaf: kāf (Maastricht), kǭf (Maastricht) In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31] I-4