e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kandelaar kandelaar: kandeleer (Maastricht), kandeléer (Maastricht), kandəleer (Maastricht), ¯ne zèllevere kandeleer stónt bijj eder koevert  kandeleer (Maastricht), kandelaber: kandelaber (Maastricht, ... ), Twie zwoer kopere kandelabers gaof heer aon de kèrrek ¯ne Kandelaber mèt veer of vief keerse, die neet branne  kandelaber (Maastricht), luchter: luuchter (Maastricht), lüchtər (Maastricht), ¯n groete zèllevere luuchter stónt op toafel  luuchter (Maastricht) armluchter || Hoe noemt u een kandelaar? (kandelaber) [N 104 (2000)] || kaarsendrager || kandelaar || Kandelaar. Hoe heet een kandelaar, zoals er vroeger langs beide zijden op de schoorsteen stonden ? [ZND 37 (1941)] || kandelaber || luchter [ZND m] III-2-1
kandelaar op het altaar armluchter: erremluuchter (Maastricht), bougieluchter (<fr.): boezjieluuchter (Maastricht), kaarsenkandelaar: kēērsekandelēērs (Maastricht), kaarsenluchter: de keerseluuchters (Maastricht), kaarsenstaander: keersestönders (Maastricht), kandelaar: de kandeleers (Maastricht), kandeleers (Maastricht, ... ), kandelaber: kandelaber (Maastricht, ... ), luchter: luuchters (Maastricht, ... ), luugters (Maastricht) De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)] III-3-3
kandijsuiker borstsuiker: boorssókker (Maastricht, ... ), E glaas werrem mèllek en dao get boorssókker in, is good tegen ¯n kaw  boorssókker (Maastricht), kandij: kandijj (Maastricht), kandijsuiker: Tegenover: potsókker  kandijjsókker (Maastricht) borstsuiker || bruine suiker || gekristalliseerde bruine suiker || kandij || klontjessuiker III-2-3
kaneel kaneel: keniel (Maastricht), kniel (Maastricht), Ries met keniel ¯n piep keniel ¯ne stek keniel, of ¯ne kenielstaaf  keniel (Maastricht) kaneel || toebereide binnenbast van de kaneelboom III-2-3
kans kans: kans (Maastricht, ... ), kāns (Maastricht, ... ) De mogelijkheid, waarschijnlijkheid om te winnen of te verliezen [kans, hasard]. [N 88 (1982)] || kans, mogelijkheid || kans: Als hij - ziet zal hij proberen je te bedriegen [DC 35 (1963)] III-1-4, III-3-2
kant kant: kant (Maastricht) Fijn, licht weefsel van linnen, garen, zijde, ook goud- of zilverdraad met opengewerkte patronen en opgelegde tekeningen, dat tot versiering van randen en boorden en als tussenzetsel dient (Van Dale, pag. 1281). Men kent Brusselse, Mechelse, Brugse enz. kant. Verder onderscheidt men echte en nagemaakte, valse kanten en machinale, met een machine vervaardigde kant. Men gebruikt kant voor witte schorten, kussenslopen, voor kleren (Q 121c), gordijnen en ondergoed (Q 99*), en voor lakens (P 219, meestal machinale kant). [N 62, 81a; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.] II-7
kantbeitel kapbeitel: kap˱bęjtǝl (Maastricht) Robuust uitgevoerde houtbeitel met een dik, smal beitelblad, waarvan de afgeschuinde zijkanten meestal bij elkaar komen en zo een rug vormen. Er bestaan echter ook bredere uitvoeringen van de kantbeitel. Zie afb. 65. Door de zware uitvoering van het blad is de beitel geschikt om met een hamer in het hout gedreven te worden. De wagenmaker gebruikt de kantbeitel onder meer voor het hakken van gaten in berries en naven. [N 53, 35c; N 53, 36-37; N G, 25a; monogr.] II-12
kantelaaf dagkant: dāxkant (Maastricht) De dagzijde van een muuropening, voor zover die vóór een kozijn in het zicht komt. De breedte van de kantelaaf is afhankelijk van de dikte van de muur en de breedte van het kozijnhout. [N 32, 11e; N 55, 149a; monogr.] II-9
kantfineer kantje: kɛnšǝ (Maastricht) Strook fineer op de zijkanten van deuren en bladen. [N 56, 21a] II-12
kanthout forneerhout: fǫrnę̄rhǫwt (Maastricht) Het langwerpig stuk hout, met inkepingen aan beide uiteinden, gebruikt om een siernaad aan te brengen langs de kant van het leer. Zie afb. 78. [N 36, 34; N 36, 33; N 36, 32; Li 1963, 34] II-10