| 20488 |
kauwen |
kauwen:
kuije (Q095p Maastricht),
archaïsch
kuije (Q095p Maastricht),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
kawə (Q095p Maastricht),
knauwelen:
kna.wwələ (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
knauwele (Q095p Maastricht),
knawwele (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
knāwwələ (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
knāwələ (Q095p Maastricht),
knàwwələ (Q095p Maastricht),
knààwələ (Q095p Maastricht),
op de a nog een slangetje moelijk weer te geven
knààwələ (Q095p Maastricht),
malen:
māōlə (Q095p Maastricht)
|
kauwen [ZND 01u (1924)] || kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 23273 |
kazuifel |
kazuifel:
kasuifel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
kasuufəl (Q095p Maastricht),
kazufel (Q095p Maastricht),
kazuifel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kussuifel (Q095p Maastricht)
|
Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 33781 |
keel |
la(ai):
lǭi̯ (Q095p Maastricht),
strot:
strōt (Q095p Maastricht)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
| 17628 |
keel, strot |
keel:
keel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kēl (Q095p Maastricht),
strot:
stroot (Q095p Maastricht),
stru.ət (Q095p Maastricht),
štrōt (Q095p Maastricht)
|
keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] || strot [RND]
III-1-1
|
| 17686 |
keelgat |
keelgat:
keelgaat (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
strot:
2x
stroot (Q095p Maastricht)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 33934 |
keelketting, keelriem |
keelriem:
kē̜lrēm (Q095p Maastricht)
|
De ketting of riem die onder de keel of kaken van het paard doorloopt en de twee uiteinden van de kopriem verbindt. [JG 1a; N 13, 26]
I-10
|
| 18070 |
keelpijn |
keelpijn:
ke.lpɛin (Q095p Maastricht)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
| 33235 |
keeltjes, raapstelen |
steel:
štēl (Q095p Maastricht)
|
Groente bestaande uit dunne stengels en zeer jong kort blad van de koolraap, die zeer dicht gezaaid zijn zodat er geen knolvorming kan plaatsvinden. Raapstelen worden vooral in stamppot verwerkt. [monogr.; add. uit N 7, 16]
I-5
|
| 24180 |
keep |
pieper:
pieper (Q095p Maastricht)
|
keep (14,5 man heeft oranje aan kop en borst, in het voorjaar zwarte kop en borst; vaak tussen vinken; alleen op trek en in winter; roep [wèèèèèk] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 32176 |
keeplat |
inkeeplatje:
enkēplɛtšǝ (Q095p Maastricht)
|
Een lat met inkepingen die aan de binnenkant van een kast wordt aangebracht. Op de keeplatten rusten de wouterlatjes, steunlatjes die aan het uiteinde schuin zijn afgezaagd. Zij dragen op hun beurt weer het uiteinde van de legplanken. Zie ook afb. 171. [N 56, 148a]
II-12
|