e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kiem afzetseltjes: Additie bij vraag 150: boetuurke(s) zijn nieuwe knoppen ""aan planten: ook wel "aofzètselkes"geheten (stekjes)  aofzètselkes (Maastricht), bouture (fr.): Additie bij vraag 150: boetuurke(s) zijn nieuwe knoppen "uitbotsels"aan planten  boetuurke(s) (Maastricht), kiem: WBD/WLD  kiem (Maastricht), kĭĕm (Maastricht), scheut: schjeut (Maastricht), sjeut (Maastricht, ... ), šeu.t (Maastricht), ’ne sjeut (Maastricht), eigen spellingsysteem  sjeut (Maastricht), Endepols  scheut (Maastricht), sjeut (Maastricht, ... ), WBD/WLD  sjeut (Maastricht), sjēūt (Maastricht), WLD  sjeut (Maastricht), scheuten: WLD  sjeute (Maastricht), spier: spier (Maastricht), spruit: sprôet (Maastricht), stekel: stekel (Maastricht), uitbotsels: Additie bij vraag 150: boetuurke(s) zijn nieuwe knoppen "uitbotsels"aan planten  uitbotsels (Maastricht), uitwas: oetwas (Maastricht), vrucht: deel der plant, ontstaande uit het vruchtbeginsel  vröch (Maastricht) De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)] || deel der plant, ontstaande uit het vruchtbeginsel || puntige uitwas || scheut [ZND m] || scheut, halm || uitbotsel [N 92 (1982)] || uitgroeisel (ziekelijk) III-4-3
kiemen botten: WLD  botte (Maastricht), goed uitkomen: Endepols  good oetkomme (Maastricht), kenen: eigen spellingsysteem  kenen (Maastricht, ... ), kiemen: kiemen (Maastricht), kimǝ (Maastricht), WBD/WLD  kĭĕmə (Maastricht), WLD  kieme (Maastricht), opkomen: WLD  opkómə (Maastricht), schieten: ’t sjiete vaan de planten (Maastricht), uitbotten: oetbottə (Maastricht), Endepols  oetbotte (Maastricht), WBD/WLD  oetbōtə (Maastricht), ōētbòttə (Maastricht), uitkomen: oetkómme (Maastricht), Endepols  oetkomme (Maastricht), WBD/WLD (lange ó)  oetkómə (Maastricht), uitlopen: Endepols  oetloupe (Maastricht, ... ), uitspringen: Endepols  oet-sprînge (Maastricht) Het uitschieten van de geweekte gerst. De invuller uit P 180 tekent hierbij aan dat de scheuten 6 cm groot werden, terwijl de zegsman uit L 210 vermeldt dat het proces niet zover mocht komen dat de bladkiem eruit kwam. Het "broeien" (L 292) gaat aan het kiemen vooraf. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''kiemruimte''. [N 35, 10; monogr.] || Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)] || Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)] II-2, III-4-3
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen schieten: šētǝ (Maastricht), spruiten: šprūtǝ (Maastricht) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5
kiemruimte kelder: kęldǝr (Maastricht) De ruimte waarin men het geweekte brouwgraan laat kiemen. Omdat dit proces bij een constante temperatuur van 7 tot 10 graden Celsius moet geschieden, gebeurt het kiemen vaak in een kelder. De woordtypen "moutkelder", "kiemkelder" en "kelder" wijzen dan ook daarop. [N 35, 2; N 35, 3; N 35, 23] II-2
kien! kien: kien (Maastricht, ... ), kiĕn (Maastricht), kīn (Maastricht, ... ), Z. ook holem.  kien (Maastricht) Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)] || Kien, t.w. uitroep bij het kienspel, als men het eerst de vijf nummers ener rij op een kienkaart vol heeft. || Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)] III-3-2
kienen kienen: kiene (Maastricht), kienen (Maastricht, ... ), kiĕne (Maastricht), kīnə (Maastricht, ... ) Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)] || Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)] || Kienen: het kienspel spelen. III-3-2
kies achtertand: àchtertând (Maastricht), baktand: bakta:nt (Maastricht), baktant (Maastricht), baktānd (Maastricht), dikke tand: enen dīkken tānd (Maastricht), kies: kies (Maastricht) baktand [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)] || kies [DC 01 (1931)] III-1-1
kieskauwen fippen: fippe (Maastricht, ... ), fippə (Maastricht, ... ), geen appetijt hebben: geinə appetīēt höbbə (Maastricht), met lange tanden eten: dee it met lang tan (Maastricht), mit lang tan eetən (Maastricht), mèt lang tan etə (Maastricht), mèt làng tàn èètə (Maastricht), mét lang tàn eetə (Maastricht), neuzelen: neuzele (Maastricht), pielen: piele (Maastricht), van de eet af zijn: vaan d⁄n eet aof zien (Maastricht) lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)] || zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)] III-2-3
kieskauwer fijnproever: fienpreuver (Maastricht), fipper: fipper (Maastricht), fippər (Maastricht, ... ), fitsfetser: verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)  fitsfetser (Maastricht), pikker: pikker (Maastricht) kieskeurig [ZND 27 (1938)] || lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)] || zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)] III-2-3
kieskauwerig difficiel op het eten: verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)  diffeciĕl op et ete (Maastricht), geen appetijt meer: ginnen appetiet mie höbbe (Maastricht) kieskeurig [ZND 27 (1938)] || zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)] III-2-3