e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kinds dooreen: doorein zien (Maastricht), getikt: getik (Maastricht), kinds: keens (Maastricht), kinds (Maastricht, ... ), kins (Maastricht, ... ), simpel: simpel (Maastricht, ... ), sīmpəl (Maastricht), sumpel (Maastricht, ... ), sumpele (Maastricht), sumpəl (Maastricht), verkindst: verkins (Maastricht), vərkins (Maastricht), zonder besef: zónder bezej (Maastricht) door hoge ouderdom zwak van geest [suffig, kinds, simpel] [N 85 (1981)] || door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 86 (1981)] || kinds [ZND 11 (1925)] || kindsheid van oude mensen III-2-2
kinketting kinkettel: kenkętǝl (Maastricht) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kinkhoest kiekhoest: kīkhōs (Maastricht, ... ), kinkhoest: ke:nkho:s (Maastricht) kinkhoest [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)], [ZND m] III-1-2
kinnebak bakkes: (b.v. ich geef tech ene sla:ch op te bakes)  bakës (Maastricht), bef: bèf (Maastricht), kinnebak: kinnebak (Maastricht), kinnebakkes: kinnebakkes (Maastricht), kìnnebàkkes (Maastricht) kinnebak [DC 01 (1931)], [ZND 01 (1922)] III-1-1
kinriem kinriem: kenrēm (Maastricht) Verlenging van de neusriem die onder de kin van het paard doorloopt. [N 13, 24] I-10
kipkar kipwagel: kipwāgǝl (Maastricht), kipwageltje: kepwēgǝlkǝ (Maastricht) Wagon met kantelbare laadbak, die over smalspoor wordt voortbewogen en tot op heden wordt gebruikt voor het vervoer van de gedolven grondstof naar de voorraadplaats of de maalmachines. De kipkar (L 270) was een karretje met twee wielen, bak en stuurboom dat via smalspoor over de brug naar de stortplaats werd gereden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbrugɛ.' [N 98, 49; monogr.] II-8
kippen hennen: henǝ (Maastricht), hęnǝ (Maastricht), hoender: hōndǝr (Maastricht) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12
kippenborst kippenborst: kippeboors (Maastricht, ... ), kippeboorst (Maastricht) borstbeen: vooruitstekend borstbeen [kiepeboorst, kiekeborst] [N 10 (1961)] III-1-2
kippenhok henhuis: henǝs (Maastricht), hennenhok: henǝhǫk (Maastricht), kippenhok: kepǝhǫk (Maastricht), nachthok: naxhǫk (Maastricht) Het vrijstaande gebouwtje of de afgesloten ruimte ergens in de boerderij, waarin zich de zitstokken en legnesten voor de kippen bevinden. Begripsmatig is het kippenhok lastig af te bakenen van de kippenzolder; vaak lopen de twee benamingen voor het kippenverblijf door elkaar. De twee lemma''s "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder, polder" (2.5.2) vullen elkaar dan ook aan. De polder-opgaven met de betekenis "kippenzolder, kippenverblijf" zijn overgeplaatst naar het lemma "kippenzolder, polder" (2.5.2); zie de toelichting bij dat lemma. De twee elementen van de samenstellingen van het type kippen-hok zijn apart in kaart te brengen. Het eerste element (hoender-, kippen-, hennen- en kieken-) is hier in deze aflevering over de bedrijfsgebouwen niet verder behandeld; men vindt het in de aflevering over het pluimvee, waar het beter tot z''n recht zal komen. Kaart 30 bevat het tweede element van de bedoelde samenstellingen, de bepaalde delen (-stal, -huis, -hok, -kooi, -kouw en -kot). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 11. [N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.] I-6
kippenladder, kippenleertje hennentrapje: henǝtrɛpkǝ (Maastricht), ledder: lędǝr (Maastricht) Het laddertje of een plank met dwarslatjes waarlangs de kippen het boven een stal gelegen kippenverblijf of de slaapzolder kunnen bereiken. Het voorwerp timmert men meestal met eigen middelen primitief in elkaar. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63d; A 48, 17b; L 40, 62a en 62b; monogr.] I-6