e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleine knikker: glazen knikker glazen balletje: glaaze belke (Maastricht) Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)] III-3-2
kleine neus klein neusje: klei neuske (Maastricht), klein neuske (Maastricht, ... ), klĕin nĕŭske (Maastricht) Dat kind heeft een klein neusje. [DC 37 (1964)] || een klein neusje [ZND 39 (1942)] III-1-1
kleine schadelijke zoogdieren beesten: bieste (Maastricht), ongedierte: ongedierete (Maastricht) schadelijke en hinderlijke grotere dieren als muizen, mollen, enz. [DC 55 (1980)] III-4-2
kleine stenen lilliputters: lilipøtǝrs (Maastricht), pielemannetjes: pelǝmɛnǝkǝs (Maastricht) Smalle, dunne baksteentjes. De invuller uit L 321 onderscheidt daarbij vier formaten: ɛvechtformaatɛ (21x10x4 cm), van klei; ɛwaalformaatɛ (21,5x10x5,5 cm), van klei, voor buitenwerk; ɛmaasformaatɛ (21,5x10x8,5 cm), wit, voor binnenwerk en ɛlilliputtersɛ (14,5x6,5x3,5 cm), mooi glad, voor schoorsteen en hal. In L 291 werd zoɛn kleine steen spottend ook wel een bakkersbrood (bɛk\rs˱brū\t) genoemd.' [N 30, 54a; monogr.] II-8
kleine uitsteeksels op de broodkorst punten: pøntǝ (Maastricht), puntjes: pøntšǝs (Maastricht) De bij het zigzag knippen ontstane kleine uitsteeksels op de broodkorst. [N 29, 44c] II-1
kleingeld kleingeld: klei geld (Maastricht), kleigēld (Maastricht), klein geld (Maastricht), klɛjgeͅlt (Maastricht), Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen, dus niet omgespeld!  kleijn gèld (Maastricht), platen: plaate (Maastricht), snoepcent: snopsent (Maastricht) Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-3-1
kleinkinderen kindskinder: kinskinder (Maastricht), kleinkind: klei(n)keend (Maastricht), klejnkeent (Maastricht), kléjként (Maastricht), kleinkinder  kleͅi̯nkēnt (Maastricht), kleinkinder (mv.)  kleͅi̯nkēnt (Maastricht), mv kleinkinder  kleͅi̯nkēnt (Maastricht), mv. kleinkeender  kleͅi̯kēnt (Maastricht, ... ), mv. kleinkinder  kleͅi̯nkēnt (Maastricht) kleinkind [ZND 11 (1925)] || kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)] || kleinkinderen III-2-2
kleinste dier van het nest krak uit het nest: WLD  də krak oet ət nés (Maastricht), miezeraar: Endepols  ’nne miezereer (Maastricht), scharpotje: WLD  ’t sjaarpötje (Maastricht) Hoe noemt u het kleinste, jongste, zwakste dier van een nest [N 83 (1981)] III-4-2
kleinwerker kleinwerker: klęjnwęrǝkǝr (Maastricht) Vakman of kleermaker die alleen kleine kledingstukken zoals broeken en vesten maakt. [N 59, 194a] II-7
kleinzoon kleinkind: kleͅi̯nkēnt (Maastricht), kleinzoon: klei(n)zoon (Maastricht), kleinzoon (Maastricht), klejnzóón (Maastricht), kleͅi̯nzōn (Maastricht, ... ), toegift bij A 1 "zoon  kléjnzóón (Maastricht), kleinzoontje: kleͅi̯nzø̄nšə (Maastricht) kleinzoon [DC 05 (1937)], [ZND 11 (1925)] III-2-2