| 29433 |
kleiput |
leemkuil:
lēmkūl (Q095p Maastricht),
lęjmkǫwl (Q095p Maastricht)
|
Delfplaats waar klei als grondstof voor de fabricage van bakstenen met de hand wordt gestoken of met behulp van machines wordt afgegraven. [N 98, 17; monogr.]
II-8
|
| 29620 |
kleisteker |
leemsteker:
lēmštēkǝr (Q095p Maastricht),
lęjmstēkǝr (Q095p Maastricht)
|
Arbeider die de klei voor bakstenen, dakpannen en greswaren steekt en in voorkomende gevallen ook op het vervoermiddel laadt. [N 98, 28; monogr.]
II-8
|
| 29482 |
kleistreng |
piezel:
pizǝl (Q095p Maastricht)
|
Buigzame streng van aardewerk met een doorsnede van 7 tot 20 mm, voor onder meer garnering van aardewerkprodukten. [monogr.]
II-8
|
| 29644 |
kleivoorraadplaats |
bult:
bølt (Q095p Maastricht),
leemberg:
lē̜mbę ̞rǝx (Q095p Maastricht),
leemhoop:
lęjmhǫwp (Q095p Maastricht)
|
Plaats op het fabrieksterrein waar men de gestoken klei opslaat. De klei ondergaat daarbij al een eerste menging doordat de verschillende kleisoorten door elkaar gestort worden. Bovendien wordt de grondstof blootgesteld aan de invloed van regen en vorst waardoor ze mals wordt. [N 98, 59; monogr.]
II-8
|
| 33912 |
klemhoef |
klemvoet:
klɛmvōt (Q095p Maastricht)
|
Een hoef waarvan de achterste helft te nauw is en waarvan de verzenwand in plaats van naar buiten naar binnen gebogen is. Klemhoef kan langzaam ontstaan door het te veel versnijden van de straal en de drachten, evenals door te grote droogte van de hoeven, te hoge kalkoenen en te weinig beweging. [A 48A, 17; N 52, 32b]
I-9
|
| 18626 |
klep (van pet) |
klep:
klep (Q095p Maastricht),
klèp (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
klép (Q095p Maastricht),
b.v. - van de sjako, (möts)...
klep (Q095p Maastricht)
|
klep || klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 18200 |
klepbroek |
klepbroek:
klepbrook (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
klèpbrook (Q095p Maastricht)
|
broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] || een broek met een sluitklep aan de voorkant [N 59 (1973)] || klepbroek: ouderwetse mansbroek met klepsluiting
III-1-3
|
| 23215 |
klepel |
klepel:
de klepel (Q095p Maastricht),
de klēpel van de klok (Q095p Maastricht),
kle:pəl (Q095p Maastricht),
klepel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
klēēpel (Q095p Maastricht),
klēpəl (Q095p Maastricht),
klèpel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
klepelenbimmel:
klepelebemmel (Q095p Maastricht)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] || De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] || Klepel. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
| 23462 |
klepklok |
klokje:
klökske (Q095p Maastricht)
|
Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 23218 |
kleppen |
klokjesslag:
klökskeslaag (Q095p Maastricht),
pinkstbimmelen:
pinkspummele (Q095p Maastricht)
|
Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|