e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koorbank koorbank: koerbaank (Maastricht, ... ), n koerbaank (Maastricht, ... ) Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)] III-3-3
koordje i.p.v. knoopsgat vals knoopsgat: vals knuipsgaat (Maastricht) een koordje i.p.v. een knoopsgat [N 59 (1973)] III-1-3
koorgestoelte koorbanken: de koerbaanke (Maastricht), koerbaanke (Maastricht), koerbenk (Maastricht), op het koor: op t koer (Maastricht) Het koorgestoelte: het geheel van zitplaatsen op/in het koor, meestal bestaande uit oplopende banken, bestemd voor monniken of kanunniken. [N 96A (1989)] III-3-3
koorhemd koorhemd: koerhumme (Maastricht, ... ), koerhummə (Maastricht), rochet (fr.): rochet (Maastricht, ... ), rosjèt (Maastricht), rósjet (Maastricht), superplie: superplie (Maastricht, ... ) Het korte witte kleed dat de priester over zijn toog draagt [rochet, superplie, koorhemd?]. [N 96B (1989)] III-3-3
koorkap koorkap: koerkap (Maastricht, ... ), koerkàp (Maastricht) De koorkap [koeërmangtel?]. [N 96B (1989)] III-3-3
koorstoel koorstoel: koersjtool (Maastricht), koerstool (Maastricht, ... ), koorzetel: ne koerzetel (Maastricht), zetel: zetel (Maastricht), zetelaar: zedeleer (Maastricht) Een koorstal of koorstoel: zetel of zitplaats in een koorbank van het koorge-stoelte. [N 96A (1989)] III-3-3
koorts koorts: ko:rts (Maastricht), kō.rs (Maastricht), kōōrs (Maastricht), ku.ərs (Maastricht) hij heeft (de) koorts [ZND 28 (1938)] || koorts [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-1-2
koorzanger kerkzanger: kērrekzenger (Maastricht), koorzanger: koer-zenger (Maastricht), koerzenger (Maastricht, ... ), koerzènger (Maastricht), zanger: zenger (Maastricht, ... ) Een koorzanger, lid van het zangkoor [zenger, koeërzenger?]. [N 96B (1989)] III-3-3
koot boelee: bulē (Maastricht), koot: kōt (Maastricht) Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9
kop dikte: dek˱dǝ (Maastricht), kop: kǫp (Maastricht), kopkant: kǫpkant (Maastricht) De korte smalle zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17c; N 98, 171; monogr.] II-8