e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koppenverband koppenverband: kǫpǝvǝrbant (Maastricht) Metselverband waarbij alle stenen in een laag met de kop in zicht komen. De steen ligt daarbij op zijn platte kant. Zie ook afb. 38. [N 31, 24b] II-9
koppig dwars: dwērs (Maastricht), eigenzinnig: eigezinnig (Maastricht), eigəzinnich (Maastricht), koppig: köppig (Maastricht), ook materiaal znd 28, 31  koe’peͅx (Maastricht), köppəg (Maastricht), kopsig: köpsig (Maastricht, ... ), köpsəch (Maastricht), ook materiaal znd 28, 31 met lengteteken op de o  köpsig (Maastricht), obstinaat: obstenaot (Maastricht), stijfkoppig: stiefkoppig (Maastricht) [JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]koppig [ZND 01 (1922)] || koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)] || obstinaat, halstarrig, weerspannig || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)] I-9, III-1-4
koppig zijn bokken: bokke (Maastricht), bokkə (Maastricht), bòkkə (Maastricht, ... ), kopsig zijn: köpsig zien (Maastricht, ... ) koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)] III-1-4
kopriem sterband: stērbant (Maastricht) Evenals bij de halster is er aan het hoofdstel een kopriem. Bij de halster ligt de kopriem achter de oren van het paard, waar hij bij het hoofdstel vóór de oren over het voorhoofd van het paard loopt. Bij enkele opgaven is het vaak niet uit te maken of het om de vorm kieuwriem of kiefriem gaat. Gekozen werd voor de vorm kief. [JG 1a; N 13, 25] I-10
kopschaaf afronder: ǭfrønǝr (Maastricht) De schaaf waarmee de koppen van de duigen aan de bovenzijde vlakgeschaafd worden. De kopschaaf heeft meestal een schaafblok met gebogen zijkanten. Zie voor een afbeelding van een kopschaaf wvd II.4, pag. 43. [N E, 35a] II-12
koptouw kopzeel: kǫpzēl (Maastricht) Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a] I-11
kopvoorn maan: Endepols Additie bij vraag 108a: eivoorn, riviervis, hesseling, meun  maon (Maastricht) voorn, soort [N 83 (1981)] III-4-2
kopziekte kopziekte: kopziekte (Maastricht) Door de overgang van de stal naar de weide treden stoornissen op in het maagdarmkanaal na plotselinge opname van grote hoeveelheden eiwit uit het jonge gras. Kopziekte komt vooral in het voorjaar voor. Bij een acuut verloop is er een potselinge aanval van krampen, waarbij alle ledematen, hals, hoofd, ogen en oren betrokken zijn. De opeenvolgende krampgolven nemen in hevigheid toe, totdat de dood volgt door een hartkramp (Berns 1983, blz. 137). Door de boeren wordt kopziekte vaak verward met melkziekte. Het zijn allebei zogenaamde deficiëntieziekten: bij kopziekte gaat het dan om een gebrek aan magnesium, bij melkziekte aan calcium. Zie ook het lemma ''kopziekte'' in wbd I.3, blz. 474-475.' [N 3A, 79; A 48A, 3; monogr.] I-11
korenbloem korenbloem: ko:reblom (Maastricht), koreblóm (Maastricht), korenbloem (Maastricht, ... ), kōrǝblǫm (Maastricht), -  koreblom (Maastricht, ... ), koreblòm (Maastricht) blauwe bloem der korenvelden || Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)], [ZND 34 (1940)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende snijbloemen: Centaurea cyanus (korenbloem) [N 73 (1975)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende snijbloemen: Centaurea imperialis (korenbloem) [N 73 (1975)] I-5, III-2-1, III-4-3
korenmolen graanmolen: grǭ.n[molen] (Maastricht), korenmolen: kō.rǝ[molen] (Maastricht) Een molen om graan te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord respectievelijk woorddeel ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Coe 6; Grof 4] II-3