e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lampenpit kous: E nuij kuiske op de gaaslamp doen  kous (Maastricht), lampenwiek: lāmpəwēk (Maastricht, ... ), wiek: week (Maastricht, ... ), wēk (Maastricht, ... ), ¯n nuij week in de kengkee is nudig  week (Maastricht), wiekengaren: wekegare (Maastricht), Boe verkoupe ze tegeswoordig nog wekegare  wekegare (Maastricht) brander voor gasgloeilicht || De lampepit (ook wiek geheeten; Fr. mèche) [ZND 17 (1935)] || lampekatoen || lampepit [ZND 01 (1922)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] || lemmet || stof voor lampepitten || wiek III-2-1
lampetkan lampet: lampèt (Maastricht) lampet III-2-1
lancet lancet: lancet (Maastricht, ... ), operatiemes: operasiemets (Maastricht) Lancet: plat mesje met fijne punt en zeer scherpe snede, in de chirurgie gebruikt (vlim). [N 84 (1981)] III-1-2
land land: la.nd (Maastricht), la:nt (Maastricht, ... ), lānd (Maastricht), la‧nd (Maastricht) land [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)], [ZND m] III-3-1
landauer koets: kouts (Maastricht), landauer: landauer (Maastricht, ... ), landauwer (Maastricht, ... ), landauwər (Maastricht) een vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijke beweegbare voor- en achterkap [landauer] [N 90 (1982)] III-3-1
landerijen labeuring: labeuring (Maastricht), land: lant (Maastricht), landerijen: landǝręi̯ǝ (Maastricht), landouwen: landǫu̯wǝ (Maastricht) Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.] I-8
landrol wel: wɛl (Maastricht) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2
landstreek contrei: coontrei (Maastricht), kontrei (Maastricht), kontreie (Maastricht), kontreij (Maastricht), koontreie (Maastricht), kòntrei (Maastricht), plaats: plaots (Maastricht), streek: streek (Maastricht, ... ), streèk (Maastricht), strēēk (Maastricht, ... ), ən streek (Maastricht) landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)] III-4-4
lang ruw haar rond buik en uier duivelshaar: dȳvǝlshǭr (Maastricht) Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23] I-9
lang schortlint bindel: bindele (Maastricht, ... ), bindels (Maastricht), lint: lint (Maastricht) lint: smal bandvormig weefsel || linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)] III-1-3