e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
long long: long (Maastricht, ... ), loŋə (Maastricht), loͅŋ (Maastricht), lóng (Maastricht) De longen: a) van de mens [ZND 01u (1924)] || long [ZND 01 (1922)], [ZND m] || long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] III-1-1
longen longen: loŋǝ (Maastricht) De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b] I-11
lood lood: lut (Maastricht) De algemene benaming voor het zachte, blauwachtig witte metaal dat door de loodgieter wordt gebruikt. In plaatvorm vormt het de basis voor onder meer loketten, vorstlood en voetlood en als buis werd het vroeger veel toegepast bij de aanleg van waterleidingen. Zie ook de lemmata "loketten", "loketlood" en "voetlood" in Wld ii.9, pag. 178. [N 64, 102a-e; monogr.] II-11
lood inleggen met lood afzetten: męt lūt˱ af˲zɛtǝ (Maastricht) Loden loketten in de voegen van het metselwerk aanbrengen. [N 32, 48b] II-9
lood, maat van 10 gram lood: loed (Maastricht, ... ), loet (Maastricht, ... ), (peper).  loet (Maastricht), ons: óns (Maastricht) de maat die een gewicht aangeeft van 10 gram [lood] [N 91 (1982)] III-4-4
loodgieter loodgieter: lut˲gētǝr (Maastricht), pompenmaker: pompǝmēkǝr (Maastricht) Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.] II-11
loodglazuur vernis: fǝrnis (Maastricht), vǝrnis (Maastricht) Een hoofdzakelijk uit loodoxyde bestaand glazuur voor aardewerk. Op gebruiksvoorwerpen mag loodoxyde tegenwoordig vanwege de giftigheid niet meer gebruikt worden. In L 270 kende men naast het loodglazuur ook borax (borks) als glazuur. [N 49, 53c; monogr.] II-8
loodpan, gietlepel loodpan: lutpan (Maastricht), pan: pan (Maastricht) Soort pan of grote scheplepel met schenklip waarin soldeersel of lood gesmolten kan worden. Zie ook afb. 190a. De gietlepel is doorgaans een kleinere uitvoering van de loodpan. Hij wordt gebruikt om lood of soldeersel af te scheppen en te gieten. Vgl. afb. 190b-c. [N 33, 197; N 33, 310-311; N 64, 18a-b] II-11
loodplank waag: wǭx (Maastricht) Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Zie ook afb. 30. De loodplank werd als volgt vervaardigd. In een rechthoekig houten bord sloeg men aan de bovenkant, in het midden, een haak. Vanuit die haak werd een loodlijn getrokken naar de onderzijde van het bord. Aan de haak werd een touw met ijzeren gewichtje (vgl. het schietlood) bevestigd. Als men wilde controleren of een muur waterpas was, werd de loodplank er bovenop geplaatst. Wanneer het gewicht ten opzichte van de streep naar links of rechts uitweek, was de muur niet horizontaal. Naast de vierkante loodplank kende men ook een driehoekig model. [N 30, 12c; monogr.] II-9
loodvergiftiging loodvergiftiging: lut˲vǝrgeftegeŋ (Maastricht) Ziekte die ontstaat ten gevolge van het werken met loodhoudende verfstoffen. [N 67, 101; monogr.] II-9