e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mierenei aamzeikerei: idiosyncr.  aomzeikereij (Maastricht), mierenei: míerenei (Maastricht), idiosyncr.  miereeier (Maastricht) mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)] III-4-2
mierenhoop aamzeikernest: idiosyncr.  aomzeikernès (Maastricht), mierenhoop: míerenhoup (Maastricht), mierennest: idiosyncr.  a míerenest (Maastricht), mierenès (Maastricht) mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)] III-4-2
mierikswortel mierikswortel: mierikswortəl (Maastricht), mierĭkswortel (Maastricht), Endepols  mierikswortel (Maastricht, ... ), WBD/WLD  mierikswòrtəl (Maastricht), peperwortel: Endepols  peperwortel (Maastricht) De vlezige scherpe wortel van de mierik, mierikswortel (mierikswortel, peperwortel, meerradijs, kiek, tiek). [N 82 (1981)] I-7
mijnwerker koolputter: kǭlpø̜tǝr (Maastricht [Zolder]) De algemene benaming voor mijnwerker ondergronds en bovengronds. Naast de neutrale benamingen is er een aantal dat een bepaalde gevoelswaarde heeft. Al naargelang de gebruikssituatie drukt men daarmee scherts, spot, kameraadschappelijkheid en schelden uit. Een ander aantal heeft het karakter van bijnamen. Het is moeilijk om deze categorieēn van benamingen exact af te bakenen. Zo kon "kuilpiet" zowel een populaire benaming zijn als een scheldbenaming. De normale betekenis van "kompel" is vriend of maat, maar in de Belgische mijnen werd het in het algemeen in een negatieve betekenis gebruikt. Het woord "balt" slaat op Baltische mijnwerkers die na de Tweede Wereldoorlog in de Limburgse mijnen zijn komen werken. Het wordt als scheldwoord gebruikt (Vanwonterghem pag. 55). "Pieren" was de naam voor de mijnwerkers die uit Maastricht kwamen. [N 95, 115; monogr.; Vwo 64; Vwo 88; Vwo 187; Vwo 227; Vwo 436; Vwo 444; Vwo 516; Vwo 554; Vwo 640; Vwo 861] II-5
mijt mijt: parasietisch insect  mîet (Maastricht) mijt III-4-2
mikken aanleggen: aonlègge (Maastricht, ... ), lonken: luŋkə (Maastricht), mikken: mikke (Maastricht, ... ), mikkə (Maastricht, ... ), mikə (Maastricht), richten: riechte (Maastricht), riegtə (Maastricht) lonken (mikken) [RND] || scherp kijken naar en richten op het doel dat men wil raken met een vuurwapen [mikken, mieren, aanleggen] [N 90 (1982)] III-3-1, III-3-2
millimeter, maat, 1000ste deel van een meter millimeter: mielemeter (Maastricht), mieliemeetər (Maastricht, ... ), milimeeter (Maastricht), milimeetər (Maastricht), milimeter (Maastricht, ... ), millimeter (Maastricht, ... ), mĭĕlĭĕmeetər (Maastricht) het duizendste deel van een meter [millimeter, streep] [N 91 (1982)] III-4-4
miltvuur miltvuur: miltvuur (Maastricht) Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.] I-11
min, voedster min: min (Maastricht, ... ), ⁄n min (Maastricht), voedster: voetstər (Maastricht), zeug: cf. WNT s.v. "zoog (I)"Zie zeug; cf. WNT s.v. "zeug -zeuge, zoog, zoge, zog, zoeg(e), zo(u)w, zuwe"2) (oneig.) in toep. op personen, inz, vrouwen (...) die eigensachappen van het onder i) genoemde dier"(= vrouwtjesvarken zie ook WNT s.v. "zog (II)"= Zeug  zoog (Maastricht) voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 86 (1981)] || zoogster III-2-2
minachten; minachtend afzijdig houden: aofzijdig hawwe (Maastricht), enselen: Zie Hamont-Achel Wb. p. 33! cf. WNT III-3, kol. 4141 s.v. "entelen"(knorren, brommen, kijven) en kol. 4147 s.v. "enteren"(zagen beide van onbekende oorsprong  ènsele (Maastricht), kleineren: kleineerə (Maastricht), minachten: minachte (Maastricht), minachtə (Maastricht), minagtə (Maastricht), minachtend: minachtend (Maastricht), mprisant (fr.): meprizant (Maastricht), negeren: negere (Maastricht) blijk gevend van minachting, met minachting [afhoudig] [N 85 (1981)] III-1-4