e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nauw, eng bekrompen: bekroompe (Maastricht), eng: in-g (Maastricht), ing (Maastricht, ... ), get: get (Maastricht), nauw: nej (Maastricht), smal: smal (Maastricht, ... ) klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] || nauw, eng III-4-4
nauwgezet; nauwgezet persoon pietepeuterig: pietepeuterig (Maastricht), pietje secuur: pietsjə sekuur (Maastricht), precies: perceis (Maastricht), perseis (Maastricht), persijs (Maastricht), prəsijs (Maastricht), pərsijs (Maastricht), secuur: secuur (Maastricht, ... ), sekuur (Maastricht, ... ), səkuur (Maastricht, ... ), səkûûr (Maastricht), v.e. persoon en v.e. werk  sĭĕkūūr (Maastricht) Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] || met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)] III-1-4
navel navel: naavəl (Maastricht), navel (Maastricht, ... ), navəl (Maastricht), nāvel (Maastricht), nāvəl (Maastricht, ... ), naveltje: nevelke (Maastricht) navel [DC 02 (1932)], [ZND m] || Navel (Fr. nombril). [ZND 05 (1924)] || Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)] III-1-1
navelbandje navelbandje: navelbensje (Maastricht, ... ), navelbändsje (Maastricht), navelbëndsje, nāāvelbèndsje (Maastricht), ut navelbendsje (Maastricht) navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] III-2-2
nawort naloop: nǭlǫwp (Maastricht), tweede aftreksel: twidǝ ø̄ftrɛksǝl (Maastricht) De vloeistof die de tweede keer uit het beslag gewonnen wordt. [N 35, 47; N 35, 40] II-2
nazaat afstammeling: aof stammeling (Maastricht), aofstamməlingə (Maastricht), nakomeling: naokómmeling (Maastricht), stammeling: stammeling (Maastricht) afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)] || de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] || inzake nageslacht III-2-2
necrobacillosis, rotkreupel rotkreupel: rotkreupel (Maastricht) Een besmettelijke klauwaandoening. Het begint met een ontsteking van de huid tussen de klauwen, daarna wordt de hoornwand aangetast en de zool van de klauw; deze laten los en er ontstaat kreupelheid. [N 77, 63; N 19, 69; A 48a, 29; N 52, 16; monogr.] I-12
neef broerskind: broorskeend (Maastricht), cousin (fr./du.): cousin en neveu  koze (Maastricht), neef: neef (Maastricht, ... ), nēf (Maastricht, ... ), nēͅf (Maastricht) broerskind || het verwant-zijn, de familiebetrekkingen, de verwantschap [parentatie] [N 87 (1981)] || neef [ZND 11 (1925)] || neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)] III-2-2
neerslaan omkippen: ømkepǝ (Maastricht) De vormbakken op de droogplaats omkeren, zodat de vormelingen met de afgestreken zijde op de bezande bodem komen te liggen. In L 381 noemde men een rij van een bepaalde lengte, ongeveer twaalf omgekeerde vormen, een slag (ēlāx) - Donkers, pag. 62. [N 98, 96; monogr.] II-8
neerslager afdrager: ǭf˱drē̜gǝr (Maastricht) Arbeider die de gevulde vormbakken omkeerde op de droogplaats. [N 98, 97; monogr.] II-8