e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bellen aan het haam bellen: bɛlǝ (Maastricht) Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.] I-10
bellen aan het hoofdstel bellen: bɛlǝ (Maastricht) Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39] I-10
belofte belofte: belofte (Maastricht, ... ) Een belofte. [N 96D (1989)] III-3-3
belofte niet houden lafheid (zn.): lafheid (Maastricht), niet nakomen: neet dao komme (Maastricht), terugtrekken: terök trekke (Maastricht), zich ergens niet aan houden: ziech örregens neet aonhawwe (Maastricht), zich erlangs schuren: zich də lan-gs sjoorə (Maastricht), zijn belofte breken: belofte breke (Maastricht), zijn keutel intrekken: Soms zegt men dit!  z⁄ne keutel intrèkke (Maastricht), zijn woord breken: woord breekə (Maastricht), zə wōōrt breekə (Maastricht), zijn woord intrekken: z⁄n wäörd intrèkke (Maastricht), zijn woord niet houden: ze woord neet hawwə (Maastricht) een belofte niet houden [beenschijten, zijn woord intrekken, belezen] [N 85 (1981)] III-3-1
beloken pasen beloken pasen: Beloke Paose (Maastricht), beloke Paose (Maastricht), beloke paose (Maastricht), Beloke Paose (Maastricht), beloke Paose (Maastricht), blo:kə póͅ:sə (Maastricht), blookə paosə (Maastricht), bəlōkə pāsə (Maastricht), gebroken pasen: gəbrōkə paosə (Maastricht) Beloken Pasen (zondag na Pasen). [ZND 17 (1935)] || Beloken Pasen. [ZND 01 (1922)] || De eerste zondag na Pasen, Beloken Pasen, de laatste dag dat men zijn Paasplicht kon vervullen [gebroke Paose, Wiesse Zóndiech]. [N 96C (1989)] III-3-3
beloven beloven: belaove (Maastricht, ... ) beloven [gelaove, belaove] [N 96D (1989)] III-3-1
bemanning bemanning: bemanning (Maastricht, ... ), bəmanning (Maastricht, ... ), equipage (fr.): eekĭĕpáásj (Maastricht), equipage (Maastricht), équipage (Maastricht, ... ), matrozen: mətroozə (Maastricht), schippers: schippərs (Maastricht), sjippərs (Maastricht) de bemanning van een schip [bemanning, équipage] [N 90 (1982)] III-3-1
bemesten mesten: męstǝ (Maastricht) De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.] I-1
benamingen van het paard naar de leeftijd aftands: ǭftans (Maastricht), paardje: pērtšǝ (Maastricht), veulen: vø̄lǝ (Maastricht), veulentje: vø̄lǝkǝ (Maastricht) Namen voor het onderscheid naar de leeftijd zijn talrijk. Specifieke namen treffen wij vooral aan tijdens de ontwikkeling van jong veulen tot paard. Na één jaar is het een jaarling. Wordt het op anderhalve à tweejarige leeftijd voor het eerst met een merrie voor een voertuig gespannen, dan heet het aanspanner of achttienmaander. Zijn de veulens na circa twee jaar volwassen geworden, dan zijn het tweejarigen of twenters. Nadien worden nog weinig specifieke namen volgens de leeftijd gegeven, behalve als de paarden (te) oud geworden zijn: ouder paard (zes tot twaalf jaar), oud paard (dertien jaar en meer). De leeftijd van een paard kan worden vastgesteld aan de hand van het gebit. Als alle vaste snijtanden volledig doorgekomen zijn, heeft het een "volwassen gebit". Vanaf nu wordt de leeftijd bepaald op grond van de veranderingen die zich op het kauwvlak van de ondertanden voltrekken en van de hoek die de ondertanden met deze uit de bovenkaak vormen. Tot achtjarige leeftijd is de ouderdom nauwkeurig vast te stellen; daarna wordt het wat moeilijker en noemt men een paard aftands. [A 32, 11a, 11b, 11c, 11d, 11e en 11f; A 45, 28a; N 8, 5, 15, 20, 62f en 62g; monogr.] I-9
benauwd en vochtig weer afmattend: aofmattənd (Maastricht), benauwd (weer): benajt (Maastricht), bənajd (Maastricht), bənajt (Maastricht), bənàjt (Maastricht), bənájt (Maastricht, ... ), ət es bənajt (Maastricht), benauwde lucht: əm bənajdə loͅx (Maastricht), broeierig (weer): breuerig (Maastricht), breujerig (Maastricht, ... ), breujərəg (Maastricht), breuërig weêr (Maastricht), ⁄t is breu-e-rug (Maastricht), broeietig: breujetig (Maastricht, ... ), broeilucht: breujloch (Maastricht), dof (weer): dóf weer (Maastricht), domp: dómp (Maastricht), dompetig (weer): dōōmpətig (Maastricht), dómpetig (Maastricht), dompig (weer): doompig (Maastricht), dómpig (Maastricht), drukkend (weer): drukkend (Maastricht), drökkend (Maastricht, ... ), drökkənt (Maastricht, ... ), drøͅkənt (Maastricht), flauw: flaw (Maastricht), vadsig: vadsig (Maastricht), vochtig nat weer: vochtig naat weer (Maastricht), warm (weer): werrem (Maastricht), zwoel (weer): zweul (Maastricht, ... ), zwoel (Maastricht, ... ) bedompt, benauwd || drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || drukkend, zwoel || loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || lucht bij vochtig en warm zomerweer [graslucht] [N 22 (1963)] || lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] || zwoel [ZND 08 (1925)] III-4-4