e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op de loop gaan op de loop gaan: op de leup goon (Maastricht), op də löp goon (Maastricht), op tə loejp go:n (Maastricht), op tə löip gō.n (Maastricht), vluchten: vlöchte (Maastricht), weglopen: weglaope (Maastricht) op den loop gaan [ZND 01 (1922)], [ZND m] || vluchten: Op de loop gaan (biezen, vluchten, vlieden). [N 84 (1981)] III-1-2
op de markt verkopen op de markt verkopen: op de merret goon verkoupe (Maastricht), vermarkten: vermerten (Maastricht) verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)] III-3-1
op de schouder nemen, dragen schouder dragen: sjòwer drage (Maastricht) rug: op de rug zitten [N 10 (1961)] III-1-2
op de schouder zitten op de pokkel zitten: béj paa òp de pòkkel zitte (Maastricht), op de rug zitten: bij pap op de rùk zitte (Maastricht), paardje rijden: peerdsje reie (Maastricht), pondelen: pungelen (Maastricht) rug: op de rug zitten [N 10 (1961)] III-1-2
op de tenen lopen op zijn tenen lopen: op z`n tiene laope (Maastricht), op z`n tiene loupe (Maastricht), op zien tiene loupe (Maastricht) lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)] III-1-2
op de vingers fluiten op de vingers fluiten: oͅp də vēŋərs fløytə (Maastricht) Op de vingers fluiten [schuffelen]. [N 90 (1982)] III-3-2
op een rij zetten aaneen zetten: aonein zètte (Maastricht), in de rij zetten: in də rijj zéttə (Maastricht), in een rij zetten: letterlijk!  in ⁄n rijj zètte (Maastricht), in rijen zetten: in reije (Maastricht), juste (fr.) zetten: sjus zètte (Maastricht), neven een letten: nève één zette (Maastricht), op een rij zetten: op een rijj zette (Maastricht), op ⁄n rijj zètte (Maastricht), rangeren: rangere (Maastricht, ... ), rangsjeerə (Maastricht), ranzjeerə (Maastricht) op een rij zetten [hagen] [N 91 (1982)] III-4-4
op een steeltje zetten op een peeltje zetten: op ǝ pēlkǝ zętǝ (Maastricht) De knoop op een steeltje zetten. Men moet de knoop niet plat aannaaien, doch men dient een afstand tussen knoop en stof van ¬± 1/2 - 1 cm te houden. Hierdoor wringt de knoopt niet en wordt er ruimte voor de stofdikte opengelaten. [N 59, 136] II-7
op een sukkeldrafje lopen op een sukkeldrafje lopen: òp e sökkeldrèfke loupe (Maastricht), schokken: schòòkke (Maastricht), sjòkke (Maastricht) lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)] III-1-2
op heukelingen zetten, zwelen heukelen: hø̄.kǝlǝ (Maastricht), opopperen: ǫpø̜pǝrǝ (Maastricht) Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.] I-3