17935 |
op de loop gaan |
op de loop gaan:
op de leup goon (Q095p Maastricht),
op də löp goon (Q095p Maastricht),
op tə loejp go:n (Q095p Maastricht),
op tə löip gō.n (Q095p Maastricht),
vluchten:
vlöchte (Q095p Maastricht),
weglopen:
weglaope (Q095p Maastricht)
|
op den loop gaan [ZND 01 (1922)], [ZND m] || vluchten: Op de loop gaan (biezen, vluchten, vlieden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21692 |
op de markt verkopen |
op de markt verkopen:
op de merret goon verkoupe (Q095p Maastricht),
vermarkten:
vermerten (Q095p Maastricht)
|
verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17965 |
op de schouder nemen, dragen |
schouder dragen:
sjòwer drage (Q095p Maastricht)
|
rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17966 |
op de schouder zitten |
op de pokkel zitten:
béj paa òp de pòkkel zitte (Q095p Maastricht),
op de rug zitten:
bij pap op de rùk zitte (Q095p Maastricht),
paardje rijden:
peerdsje reie (Q095p Maastricht),
pondelen:
pungelen (Q095p Maastricht)
|
rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17949 |
op de tenen lopen |
op zijn tenen lopen:
op z`n tiene laope (Q095p Maastricht),
op z`n tiene loupe (Q095p Maastricht),
op zien tiene loupe (Q095p Maastricht)
|
lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22682 |
op de vingers fluiten |
op de vingers fluiten:
oͅp də vēŋərs fløytə (Q095p Maastricht)
|
Op de vingers fluiten [schuffelen]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
25094 |
op een rij zetten |
aaneen zetten:
aonein zètte (Q095p Maastricht),
in de rij zetten:
in də rijj zéttə (Q095p Maastricht),
in een rij zetten:
letterlijk!
in ⁄n rijj zètte (Q095p Maastricht),
in rijen zetten:
in reije (Q095p Maastricht),
juste (fr.) zetten:
sjus zètte (Q095p Maastricht),
neven een letten:
nève één zette (Q095p Maastricht),
op een rij zetten:
op een rijj zette (Q095p Maastricht),
op ⁄n rijj zètte (Q095p Maastricht),
rangeren:
rangere (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
rangsjeerə (Q095p Maastricht),
ranzjeerə (Q095p Maastricht)
|
op een rij zetten [hagen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
29091 |
op een steeltje zetten |
op een peeltje zetten:
op ǝ pēlkǝ zętǝ (Q095p Maastricht)
|
De knoop op een steeltje zetten. Men moet de knoop niet plat aannaaien, doch men dient een afstand tussen knoop en stof van ± 1/2 - 1 cm te houden. Hierdoor wringt de knoopt niet en wordt er ruimte voor de stofdikte opengelaten. [N 59, 136]
II-7
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
op een sukkeldrafje lopen:
òp e sökkeldrèfke loupe (Q095p Maastricht),
schokken:
schòòkke (Q095p Maastricht),
sjòkke (Q095p Maastricht)
|
lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
heukelen:
hø̄.kǝlǝ (Q095p Maastricht),
opopperen:
ǫpø̜pǝrǝ (Q095p Maastricht)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|