e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pannen hangen toe leggen: tǫw lęgǝ (Maastricht) De dakpannen voorlopig leggen om het gebouw zo vlug mogelijk waterdicht te maken. Dit werk volgens de invuller uit L 210 vaak door de huiseigenaar zelf gedaan. Later werden de pannen door een dakdekker op de goede plaats gelegd. Hij haalde daartoe aan een zijkant van het dak drie rijen voorlopig gelegde pannen af. Vervolgens werden twee rijen definitief gelegd. De derde rij gebruikte hij steeds om te staan. [N 32, 47a] II-9
pannen schuren schuren: schoore (Maastricht), sjoare (Maastricht), sjoore (Maastricht, ... ), sjore (Maastricht, ... ), sjōre (Maastricht), šōrə (Maastricht), overal waar sj staat wordt dezelfde klank bedoeld als in het Engels she  sjōͅōͅrə (Maastricht), schuren  sjoore (Maastricht) metaal met behulp van water en zand of andere schurende middelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)] || Vlekvrij maken van b.v. pannen door te schuren b.v. met zand (schuren, schrobben) [N 79 (1979)] III-2-1
pannen voegen aansmeren: ǭnsmērǝ (Maastricht) De naden tussen de pannen door middel van de pannenstrijker met mortel aansmeren. Zie ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 48a] II-9
pannenbakker pannenbakker: panǝbɛkǝr (Maastricht) Algemene benaming voor de persoon die dakpannen vervaardigt. [monogr.] II-8
pannenbakkerij pannenbakkerij: panǝbɛkǝręj (Maastricht) Fabriek waar, doorgaans in handarbeid, dakpannen werden vervaardigd. Schuermans (Algemeen Vlaamsch Idioticon) merkt op pag. 458 over pannenschop op: ø̄̄pannenbakkerij, zoo genoemd omdat het gebouw aan een schop of overdekte plaats gelijkt (Limb.)ø̄̄. [monogr.; N 27 add.] II-8
pannenbier pannenbier: panǝbēr (Maastricht), vlaggegeld: vlagǝgɛ.lt (Maastricht) De drank, vaak bier, die bij het richtfeest wordt geschonken. [N 88, 184; monogr.] II-9
pannenlap pannenlap: panne-lap (Maastricht), schotelsplak: sjootelsplak (Maastricht) lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)] III-2-1
pannenstrijker pannenijzer: panǝ-īzǝr (Maastricht) Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.] II-9
pantoffel pantoffel: p`ntoffele (Maastricht), pantoffels (Maastricht), pantoofele (Maastricht), pantóffel (Maastricht), pəntoffəl (Maastricht), slof: slooffe (Maastricht), slòffe (Maastricht, ... ), slóf (Maastricht) Hoe noemt men de pantoffels? [DC 09 (1940)] || pantoffel [ZND m] || Pantoffel. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men in uw dialect die met een opstaande achterkant? [DC 44 (1969)] III-1-3
pap brij: brij (Maastricht), brijj (Maastricht), in samenstelling: balkenbrj  brɛj (Maastricht), pap: pap (Maastricht, ... ), pap(?) (Maastricht), pāp (Maastricht), pàp (Maastricht), páp (Maastricht), Pap ete eliken daag Get meug zien wie kaw pap  pap (Maastricht), papje: pepke (Maastricht) brij [ZND 01 (1922)] || brij van gekookte rijst, gort, met melk enz. || brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || pap [DC 35 (1963)] III-2-3