e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
piketten piketten: pikɛtǝ (Maastricht) De houten palen die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. Piketten hebben doorgaans een lengte van 70 tot 80 cm. Zie voor de woordtypen 'metskluppelen' en 'korteling' ook het lemma 'Korteling'. [N 30, 24b] II-9
pikhouweel bikkel: bekǝl (Maastricht) Houwwerktuig met lange steel en twee armen. Een van de armen heeft een beitelvormig uiteinde, de andere loopt uit in een punt. Zie ook afb. 14c. [N 30, 19c; monogr.] II-9
pilaar kerkpilaar: kèrrekpileer (Maastricht), pilaar: pielēēr (Maastricht), pilaar (Maastricht, ... ), pileer (Maastricht, ... ), pileér (Maastricht), pilèèr (Maastricht, ... ), piléér (Maastricht) Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)] III-3-3
pimpelmees blauwkopje: blauwköpke (Maastricht), blauwmees: blauwmees (Maastricht), blauwmeesje: blauw mieske (Maastricht), enkel meesje: inkel mieske (Maastricht), enkele mees: enkel mies (Maastricht), meesje: meeske (Maastricht), pimpelmees: pimpelmees (Maastricht), pömpelmies (Maastricht) Hoe heet de pimpelmees? [DC 06 (1938)] || pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)] III-4-1
pin van de sluisdeur angel: aŋǝl (Maastricht) Lange houten nagel met vierkante kop waarmee de planken van de sluisdeuren aan elkaar worden bevestigd. Een aantal woordtypen zoals ang (Q 162, Q 188, Q 240), angel (Q 95, Q 241) en anker (Q 180) is van toepassing op een bevestiging van de sluisdeuren met behulp van ɛangenɛ. Daarbij worden de uiteinden van een aantal planken van de sluisdeur dusdanig bewerkt dat zij in daarmee overeenkomende gaten kunnen worden ingelaten. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛangɛ.' [Vds 39; Jan 35; Coe 23; Grof 57] II-3
pink kink: keengk (Maastricht), kink (Maastricht), pink: peŋk (Maastricht), pink (Maastricht, ... ), pinkje: pinkske (Maastricht) Eénjarig kalf, onverschillig van welk geslacht, dat nog alle melktanden heeft. [N C, 9b en 8; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20] || Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)] I-11, III-1-1
pinkelen pinkelen: pinkelen (Maastricht), pinkeren: pinkeren (Maastricht), Zie voor een uitvoerige beschrijving van pinkere in Maasgouw, Jg. 4, blz. 622.  pinkere (Maastricht) Het spel waarbij een stokje dat aan beide kanten aangepunt is, met een langere stok omhoog- en weggeslagen wordt [kiskassen, kallen, pinkelen, pinkeren, giezen, klink spelen, -doen, -slagen, hillen, lillen, kisslagen, kissen]. [N 88 (1982)] || Pinkeren: jongensspel, waarbij een puntig houtje met een plankje of stokje wordt weggeslagen. III-3-2
pinkelhoutje pinker: De - sloon.  pinker (Maastricht) Pinker: a) puntig houtje bij het pinkeren. III-3-2
pinksterbloem pinksterbloem: peŋkstǝrblom (Maastricht), pinksterblomme mv (Maastricht), pinksterblóm (Maastricht), -  pinksterblom (Maastricht), Komt niet veel voor, als ze aangetroffen wordt, wordt ze met officiële...  pinksterbloem (Maastricht) Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem [DC 17 (1949)] I-5, III-4-3
pinksteren pinksten: Pinkste (Maastricht), pinksteren: Pinkstere (Maastricht), pinkstere (Maastricht), Pinkstere (Maastricht), pinkstere (Maastricht), pinkstərə (Maastricht) Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen [Sinksen, Pinkste]. [N 96C (1989)] III-3-3