e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ringmeel ringmeel: rēŋk[meel] (Maastricht) Meel dat rondom de ligger in de steenkuip gevallen is. In l 288b verstond men onder ringmeel het meel dat rondom de stenen zat. Wanneer de stenen pas gescherpt waren en de molen opengebroken was geweest, gooide men er ringmeel over alvorens met malen te beginnen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømeelŋ het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 37e; Vds 161; Jan 166; Coe 151; Grof 179; A 42, add.; A 42A, 48 add.] II-3
ringmus regenmus: regenmösj (Maastricht), cf. etym.aant. Volgens Strous een etym. aanleuning tegen reenkmus., ringmus  reegemösj (Maastricht), ringmus: reenkmösj (Maastricht), ringmösj (Maastricht), rinkmösj (Maastricht), verschrijving of leesfout u ipv n  rengmösch (Maastricht), toelmus: cf. etym.aant.: -n/-l wisseling zoals in wagen/wagel; toelmus is dus tuinmus.  toelmösj (Maastricht), veldmus: veldmösch (Maastricht, ... ), veldmösj (Maastricht) Hoe heet de ringmusch? [DC 06 (1938)] || ringmus || ringmus (14 bijna gelijk aan de huismus, maar chocoladepetje en -plekje op de wang; broedt meer in hol hout; vaak op trek in flinke troepen [N 09 (1961)] III-4-1
ringoven ringoven: reŋk˱ōvǝ (Maastricht), reŋk˱ǭvǝ (Maastricht) Ringvormige oven waarin het vuur zich, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de veldoven, periodiek verplaatst. De oven werd ontworpen door de Duitsers F. Hoffman en A. Licht. De ringoven werd gebruikt in de steen-, pannen- en gresbuizenindustrie. Zie afb. 25. De ringoven was oorspronkelijk een rond, later een langwerpig met ronde of rechte uiteinden geconstrueerd gebouw met gewelven. In het hart stond de schoorsteen die werd omringd door een klein kanaal, de rookgang, en een groter, de stookgang, waarin de vormelingen werden geplaatst. In het gewelf van de stookgang werd door de stoker via stookpotten de brandstof gedeponeerd in de in de inzet uitgespaarde stookkanalen. Trekgaten, voorzien van rookklokken, in de brandmuur of vuurplaat tussen de twee kanalen zorgden voor de afvoer van rook en lucht. Met het aantal trekopeningen correspondeerden een gelijk aantal poorten in de buitenste ringmuur. Hoewel de stookgang één grote ruimte was, noemde men het gedeelte van poort tot poort een kamer. Door middel van een ijzeren schuif was het mogelijk de kamer af te sluiten. Dientengevolge kon de stoker met behulp van de rookklokken in de trekgaten het vuur vooruittrekken, nadat de schuif een kamer verder was ingezet (Geuskens, pag. 149). [N 98, 127; monogr.] II-8
ringrijden, ringsteken add. de ring steken: - waos ein van de kèrremisvermakelikhede; wee de rink staok (d.w.z. er in slaagde), kraog bijj van Ingele (draaimolen op de kermis) nen toer lekker veur niks.  de rink steke (Maastricht) Ringrijden, -steken. III-3-2
ringrups ringelrups: idiosyncr.  ringelróps (Maastricht) ringelrups, ringrups, kleurig gestreepte rups van de vlinder die zijn eitjes in een ring om de takken van bomen ne heesters legt [N 26 (1964)] III-4-2
ringsleutel ringsleutel: reŋslø̜tǝl (Maastricht) Niet verstelbare, stalen sleutel waarvan de gesloten bek in zijn geheel om de aan te draaien moer heen past. De binnenkant van de ringvormige bek van deze sleutel is zes- of twaalfkantig uitgevoerd. Zie ook afb. 198. [N 33, 300g; monogr.] II-11
ringvinger ringvinger: ringkvingər (Maastricht), rinkvinger (Maastricht, ... ) Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)] III-1-1
ringworm omloop: umlaop (Maastricht), ringelworm: ringəlwö:rrəm (Maastricht), ringworm: ringwörrəm (Maastricht), vuur: t vuur (Maastricht) Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, springend vuur, ringelworm). [N 84 (1981)] III-1-2
rinkelen met de altaarbel bellen: belle (Maastricht, ... ), bèlle (Maastricht), bèlə (Maastricht), bélle (Maastricht), klingelen: klingele (Maastricht), met de bel rinkelen: mèt de bel rinkele (Maastricht) Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)] III-3-3
rinnen, lekken (de steen) lekt: lē.kt (Maastricht) Gezegd van de molenstenen wanneer het graan door speling in de steenbus naar beneden valt. Volgens de invuller uit l 372 moeten er dan nieuwe noten gezet worden (Janssen, pag. 86). [Vds 123; Jan 135 add.; Coe 111] II-3