e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stof, zandx stub: stöb (Maastricht) stof III-4-4
stofblik blik: beurstel en blik (Maastricht), bleek (Maastricht, ... ), bleek en beurstel (Maastricht), blek (Maastricht), blik en beurstel (Maastricht), handbeurstel en bleek (Maastricht), handveger en blik (Maastricht), hānt˂bø&#x0304rstəl ɛn blek (Maastricht), veger en bleek (Maastricht), verklw. bleekske  bleek (Maastricht), blikje: beurstel en blikske (Maastricht), blee:kskə (Maastricht), bleekske (Maastricht), blikske (Maastricht, ... ), drekblik: de e wordt lang getrokken  drekbleek (Maastricht), drekblikje: drekblikskə (Maastricht), troffeltje: tröffəlkə (Maastricht), meestal verdrongen door blikske  truffelke (Maastricht) Hoe noemt u het stoffer en blik samen? [N105 (2000)] || stofblik [DC 15 (1947)], [ZND 01 (1922)] || stoffer en blik samen [DC 15 (1947)] III-2-1
stofdoek stubdoek: Vaan die aw lappe kinste e paar stöbdeuk make Veeg ¯t eve aof mèt de stöbdook E körrefke veur de stöbdook  stöbdook (Maastricht) stofdoek III-2-1
stoffeerderij stoffeerderij: stǫfērdǝręj (Maastricht) Bedrijf of afdeling van een groot bedrijf waar men meubels stoffeert. [N 56, 99] II-12
stoffen pantoffel pantoffel: pantófels (Maastricht), slof: sloffe (Maastricht, ... ), slóffe (Maastricht, ... ) sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)] III-1-3
stok of twijg om een kind te straffen geerd: Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen.  geert (Maastricht), houtje: hölsje (Maastricht), lat: lat (Maastricht, ... ), latje: letsje (Maastricht), regel: regel (Maastricht), roede: znd 23, 60c;  róój (Maastricht), stek: schtek (Maastricht), stek (Maastricht, ... ), stèk (Maastricht), ənə stèk (Maastricht), zwiempje: cf. Weijnen Etym. Wb. s.v. "zwiemke"(veerkrachtige twijg)  zjwiemkə (Maastricht) een stok of twijg om een kind te straffen [lat] [N 87 (1981)] || gard (stok) [ZND 01 (1922)] || stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)] III-2-2
stokbeitel kapbeitel: kap˱bęjtǝl (Maastricht), platte snijbeitel: platǝ snęjbęjtǝl (Maastricht), schroodbeitel: šrōt˱bęjtǝl (Maastricht) In het algemeen een beitel met een steel. De stokbeitel wordt gebruikt voor het doorhakken, afhakken en splijten van warm of koud metaal. De smid houdt het werkstuk met een tang met de linkerhand op het aambeeld en zet met de rechter de beitel op de juiste plaats. De voorslager slaat vervolgens met een voor- of zijhamer op de kop van de beitel. Een beitel voor het bewerken van warm ijzer is altijd van een steel voorzien. Zie ook afb. 48. [N 33, 110; N 33, 113; N 33, 221; monogr.] II-11
stoken stoken: stōkǝ (Maastricht) Brandstof toevoeren tijdens het bakproces. Wanneer de ringoven met kolen wordt gestookt, wordt de brandstof in de ringoven via de stookpotten in de kamers gebracht. Het stoken vormt de tweede fase in de cyclus die de steen tijdens het bakproces in ringovens, vlamovens en tunnelovens ondergaat. In de opwarmfase wordt de steen gedroogd en verhit, in de stookperiode wordt de steen goed doorbakken en in de afkoelfase wordt hij met behulp van de buitenlucht geleidelijk afgekoeld. [N 98, 139; monogr.] II-8
stoker stoker: stōkǝr (Maastricht) De arbeider die tijdens het bakproces het vuur in de ringoven op de vereiste temperatuur houdt. Wanneer het vuur in de oven te warm was, zei men in Q 121b dat de oven te gloei (ts\ glø̜j) was. [N 98, 140; monogr.] II-8
stokpaardje stokpaardje: Uit het A.N. stokpaardje gedeeltelijk vermaastrichtst.  stokpeerdsje (Maastricht) Stokpaardje. III-3-2