e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tijdelijke aflaat tijdelijke aflaat: `ne tijdelike aflaat (Maastricht), tijdelike aoflaot (Maastricht), tijdelukke aoflaat (Maastricht), tèjdələkə aoflaot (Maastricht) Een tijdelijke aflaat. [N 96B (1989)] III-3-3
tijdverdrijf tijdpassering: tiedpasseering (Maastricht) Duivenhouden is een ... (iets dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)] III-3-2
tijdverdrijf: liefhebberij, amusatie liefhebberij: Vèsse, bieljare, dat is noe mn groetste -.  leefhöbberijj (Maastricht) Liefhebberij: b) datgene waarin men plezier, waarvoor men smaak heeft. III-3-2
tijger tijger: tieger (Maastricht) Tijger. III-3-2
timmeren timmeren: tømǝrǝ (Maastricht) De algemene benaming voor alle werkzaamheden die verband houden met het timmermansvak. [N 55, 169; A 35, 21; L monogr.; monogr.] II-12
timmerman schrijnenwerker: šrinǝwę ̞rǝkǝr (Maastricht) Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.] II-12
tin tin: tēn (Maastricht) Blauw-wit metaal dat zeer week en rekbaar is. Het wordt gebruikt voor het gieten van siervoorwerpen, bij soldeerwerkzaamheden en bij het vertinnen. Bij dit laatste worden metalen zoals ijzer en koper met een dunne laag tin bedekt ten einde ze tegen oxidatie te beschermen. Zie ook het lemma "vertinnen". [monogr.] II-11
tinnegieter tingieter: tēngētǝr (Maastricht), tinnegieter: tēnǝgētǝr (Maastricht) Ambachtsman die tinnen vaatwerk en andere gebruiks- en siervoorwerpen vervaardigt. De term tinnegieter werd in Kerkrade (Q 121) en omgeving vooral als scheldwoord gebruikt. [monogr.; Wi 2; L 34, 17a] II-11
tocht, zuiging van lucht het tocht: ⁄t zög (Maastricht), het trekt: ət trék (Maastricht), scheut: sjeut (Maastricht), trek: trek (Maastricht, ... ), trèk (Maastricht, ... ), trék (Maastricht, ... ), tərèk (Maastricht) tocht, vrij sterke zuiging van de lucht door een beperkte ruimte heen [scheut, trek, zicht, jacht, trok] [N 81 (1980)] III-4-4
tochtig loops: luips (Maastricht), parig: parig (Maastricht, ... ), stierig: štērex (Maastricht), willig: wɛlex (Maastricht) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || tochtig, verlangend naar de paring, gezegd van vogels (parig) [N 83 (1981)] I-11, III-4-1