e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bodem, bedding bodem: bō.jǝm (Maastricht) De bodem, de bedding van de beek. [Jan 25; Coe 17; Grof 29] II-3
bodem- en dekselstekken steeksels: steksǝls (Maastricht  [(bodemstokken)]  ) De dikke wissen waarmee het geraamte van de bodem, het binnendeksel of het buitendeksel gevormd kan worden. [N 40, 80] II-12
bodemplanken bodemstukken: bōjǝmštøkǝ (Maastricht) In het algemeen de plankjes waaruit de bodem van een vat wordt samengesteld. [N E, 38b] II-12
bodemsel bodem: bō.jǝm (Maastricht) Het uitgediepte gedeelte van het scherpsel. Het bodemsel bevindt zich tussen de maalkant en de velkant van de molensteen. Het woordtype zacht bodemsel verwijst ernaar dat bij kunststenen de kerven uit een harde stof zijn vervaardigd, terwijl het bodemsel is gevuld met een zachtere, gekleurde materie. [N O, 18k; Vds 186; Jan 205; Coe 187; Grof 222; A 42A, 33; N D, 9] II-3
bodemspanzaag scherpzeeg: šerp˲zēx (Maastricht) Spanzaag met een smal zaagblad waarmee de bodems van vaten worden rondgezaagd. Zie ook het lemma ɛdraaizaagɛ, ɛkeerzaagɛ in de paragraaf over de spanzaag bij de vaktaal van de timmerman.' [N E, 40a] II-12
bodemstekken stiksels: steksǝls (Maastricht) De wissen die in kruisvorm worden gelegd om de bodem van de mand te vormen. Zie ook afb. 269. [N 40, 42; N 40, 43; N 40, 46] II-12
boek boek: bōk (Maastricht, ... ), boompje: bø̜jmkǝ (Maastricht) boek [ZND 01 (1922)], [ZND m] || Verzameling fineerbladen uit dezelfde stam. [N 56, 19] II-12, III-3-1
boek kaarten stek: (vgl. Maastricht wb. sub stek: z. stok)  steͅk (Maastricht) Alle kaarten bij elkaar die één speler in de hand heeft [boek]. [N 88 (1982)] III-3-2
boeket boeket: boekèt (Maastricht, ... ), boekètte (Maastricht), bəket (Maastricht), Endepols  boeket (Maastricht), boekèt (Maastricht), e boeket (Maastricht), WBD/WLD  boekét (Maastricht, ... ), bəkét (Maastricht), WLD  bŏĕkket (Maastricht), boeketje: boekètsjə (Maastricht), WBD/WLD  bəkéétsjə (Maastricht), WLD  bekètsje (Maastricht), bəkètschjə (Maastricht), bos: Endepols  bos (Maastricht), bos bloemen: bos blomme (Maastricht), poes: eigen spellingsysteem oe zeer lang  poes (Maastricht), ruiker: roker (Maastricht), veldboeket: veldboekèt (Maastricht) bouquet van veldbloemen || Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)] || ruiker III-4-3
boekweit boekweit: bō.kǝt (Maastricht), bōkǝnt (Maastricht) Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.] I-4