e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voorwerp waarmee men de laatste haren van het varkenslijf brandt stro: strø̄ (Maastricht) Met dit voorwerp brandt men de na het krabben achtergebleven haren af. Het lemma valt uiteen in twee delen: één deel waarin de ouderwetse methoden worden genoemd b.v. stro e.d. en een deel waarin moderner gereedschap is opgenomen b.v. gasbrander. Het branden met stro e.d. kan gebeuren door met een bosje brandend stro over het varkenslijf te strijken, of door een strovuurtje onder het varken te stoken, terwijl het dier is opgehangen. Voor het mes waarmee men de laatste haren van het varkenslijf verwijdert, zie men het lemma ''mes''.' [N 28, 33c; monogr.] II-1
voorzanger voorzanger: veurzenger (Maastricht, ... ), veurzènger (Maastricht) Een voorzanger [veurzenger,-zinger?]. [N 96B (1989)] III-3-3
voorzichtig bedenkelijk: bedenkelik (Maastricht), secuur: sekuur (Maastricht), vooruitziend: veuroetzeend (Maastricht), voorzichtig: veurziechtich (Maastricht), veurziechtig (Maastricht, ... ), veurziechtəch (Maastricht), veurziegtig (Maastricht, ... ), veurzīēgtig (Maastricht), zorgdragend: zörrig dragend (Maastricht) rekening houdend met wat er zou kunnen gebeuren, zorg dragend dat er niets verkeerd gaat [listig, roekelijk, voorzichtig] [N 85 (1981)] || voorzichtig III-1-4
vork fourchette: fəršeͅt (Maastricht), versjèt (Maastricht), fourchette-tje: zie fersjèt E zèllevere mets en ¯n fersjèt Vergölde metskes en versjètsjes laogen op taofel Me vónt z¯nen eige lepel of versjèt neve z¯nen tèlleur ¯n Gooj fersjèt: iemand die veel en met smaak kan eten  versjètsje (Maastricht) eetvork || vork || vork (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)] III-2-1
vormbak klopvorm: klǫp˲vø̜rǝm (Maastricht), vorm: vørǝm (Maastricht), vø̜rǝm (Maastricht) Houten, soms met ijzer beslagen bak waarmee stenen worden gevormd. De vormbak kon wel of niet voorzien zijn van een bodem. De lange zijden van de bak waren doorgaans naar buiten verlengd om als handgrepen te dienen. Zoɛn handvat werd in Q 121 een griff (jref) genoemd. Volgens Persoons (pag. 40/41) was de enkelvorm meestal in ijzer uitgevoerd en had hij een losse, niet uitneembare bodem die voorzien was van gaten. De dubbelvorm was een rechthoekig houten raampje zonder bodem, dat door een schot in twee gelijke vakjes verdeeld was en met dun plaatijzer beslagen werd. Zie afb. 18 en 19.' [N 98, 74; monogr.] II-8
vormbakpers pers: pērs (Maastricht) Steenpers waarbij de bereide klei door een persblok in vormbakken wordt geperst. Doorgaans werd in het onderzoeksterrein gebruik gemaakt van een vormbakpers die werd ontworpen door Johannes Aberson te Olst, de zgn. Abersonpers. Zie ook afb. 22. De vormbakpers werd aanvankelijk aangedreven door een paard, later door een stoommachine. Hierdoor werd de hoofdas in beweging gezet. De klei viel van de transportband in een trechtervormige maalketel, waarin de kleimassa fijngemalen werd. Vervolgens werd de brei in de richting van roosters gedreven, waarvan het aantal overeenkwam met de hoeveelheid stenen die in een vormbak tegelijk kon worden gevormd. De onderschuiver schoof de vormen onder de pers. Gelijktijdig duwde een glijstoeltje zowel een lege vorm onder de roosters als de door het persblok gevulde vorm onder de pers uit. Met het afstrijkmes streek de afstrijker de overtollige klei van de vorm af, later werd dit werk ook wel automatisch gedaan. De vormbakpers werd doorgaans gebruikt bij zeer natte klei, in tegenstelling tot de strengpers die vrij droge klei als grondstof verwerkte - Geuskens, pag. 76. [N 98, 92; monogr.] II-8
vormbewijs vormbrief: vörmbreef (Maastricht) Het bewijs dat men gevormd is, vormbriefje [firmbrifje]. [N 96D (1989)] III-3-3
vormeling vormeling: vormeling (Maastricht), vörmeling (Maastricht) Een vormeling. [N 96D (1989)] III-3-3
vormen vormen: vörme (Maastricht), vörreme (Maastricht), vormsel toedienen: vörmsel towdeene (Maastricht) Vormen, het Vormsel toedienen [firme, fierme]. [N 96D (1989)] III-3-3
vormer vormer: vø̜rǝmǝr (Maastricht) De arbeider die met behulp van de vormbak stenen vormt. De term klopper werd in Q 121b gebruikt omdat de vormer na het vullen met elke hoek van de vorm op de tafel klopte zodat alle hoeken ervan goed opgevuld werden. [N 98, 75; monogr.] II-8