e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wang kaak: kaak (Maastricht), 1. Beendergestel om de mondspleet  kaak (Maastricht), wang: wang (Maastricht, ... ) kaak (cfr. toel.) || Was er vroeger een ander woord bekend? Zo ja, welk? [DC 27 (1955)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect om de vlezige zijkant van het gezicht aan te duiden? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)] III-1-1
wangedrag beesterij: da⁄s biesterijj (Maastricht), beestigheid: biestigheid (Maastricht), zeer slecht gedrag: e zier slech gedrag (Maastricht), ə zier slèch gədrach (Maastricht) een zeer slecht gedrag [gebrak, walebakkerij] [N 85 (1981)] || zich zeer slecht gedragen, zich als een beest gedragen [beesten, opspelen, wallebak-ken, brakken] [N 85 (1981)] III-1-4
wanmolen trieur: triø̜̄r (Maastricht), waaimolen: węi̯mø̄.lǝ (Maastricht), wanmolen: wanmø̄.lǝ (Maastricht), wanmø̄lǝ (Maastricht) De wanmolen is een toestel waarbij wind wordt verwekt door schoepen of vleugels die door middel van een draaiijzer in beweging worden gebracht. Die wind blaast tegen een schuingeplaatst rooster, waarboven een trechter is geplaatst. Door deze trechter loopt het nog met kaf en graanafval vermengde graan langzaam op het rooster. Door de wind waait het afval weg; het graan glijdt naar beneden, komt dan, tenminste bij rogge en tarwe, nogmaals op een daaronder geplaatst rooster, waarover nogmaals wind waait en komt tenslotte terecht in een vat waarmee de maat werd bepaald (zie de aflevering over de molenaarsterminologie, WLD II,3), of, bij latere uitvoeringen, via een schuif in zakken. Wanneer het type kafmolen naast het type wanmolen in één plaats voorkomt, dan duidt het eerste doorgaans de ouderwetse wanmolen zonder zandzeef aan.Vanwege het helse kabaal dat de wanmolen maakte, werd deze wel duivel of duivelmolen genoemd. In L 320a merkt de zegsman dan ook op dat de ruimte waarin de wanmolen draait wel de hel wordt genoemd. Zie afbeelding 14. [N 14, 40a, 40b en 40c; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 49; R 3, 64] || Het werktuig waarmee de gerst na aankomst in de mouterij gereinigd wordt. Een trieur is een modernere, volmaaktere uitvoering van de wanmolen. Volgens de invuller uit L 377 wordt de gerst meestal niet eerst gereinigd, maar gaat direct in water. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''trieur''. [N 35, 1; N 35, 8] I-4, II-2
wannen met de wan blazen: blǭzǝ (Maastricht), wannen: wanǝ (Maastricht) Om het graan te scheiden van kaf en graanafval wordt het gewand. Het principe van de handeling is eenvoudig: de graankorrels worden tegelijk met het kaf en de andere ongerechtigheden omhooggeworpen; door de wind worden het kaf en het lichtere afval weggeblazen; de zwaardere graankorrels vallen terug en blijven over. Het primitiefste en oudste middel om te wannen is de wan: een platte korf met aan beide zijden een oor en iets uitgehold aan één kant. In die uitgeholde kant wordt het graan nog vermengd met het afval gedaan en de wanner schudt de mand, zodanig dat de natuurlijke wind het afval doet wegwaaien en dat het graan terug in de mand valt. Zie het lemma ''wan'' (6.3.2). Later ging men de wanmolen gebruiken, waarbij een kunstmatige windstroom werd opgewekt; zie het lemma ''wanmolen'' (6.3.5). Vaak gebruikt men hetzelfde werkwoord voor het wannen met de wan en voor het wannen met de wanmolen; dan is dat werkwoord wannen. Soms gebruikte men een apart woord voor het werken met de wanmolen; deze zijn opgenomen in het lemma ''wannen met de wanmolen'' (6.3.4).' [N 14, 37; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
want pij: pijj (Maastricht), pijenhaas: Ongebr., z. echter wölle wensje*; Jaspar vermeldt peje hejs (?) [sic]. [wölle wensje*: soort tuinboon; peje hejs = pijenhaas]  peje hejs (Maastricht), want: wante (Maastricht, ... ) II. want (handschoenen) || pij || wanten of handschoenen die de vingers onbedekt laten [meténtjes] [N 23 (1964)] || wanten, met duim maar zonder vingers [N 23 (1964)] III-1-3
wapen wapen: waope (Maastricht, ... ), waopen (Maastricht), waopə (Maastricht, ... ), wáápə (Maastricht), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  waopə (Maastricht) een voorwerp dat bestemd is om iemand letsel toe te brengen of zich ermee te verdedigen [wapen, wapie] [N 90 (1982)] III-3-1
wapenschild schild: schild (Maastricht, ... ), sjeilt (Maastricht), sjèld (Maastricht, ... ), sjèlt (Maastricht), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  sjeilt (Maastricht), ps. boven de "é"staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellené  sjélt (Maastricht), wapenschild: waopesjèld (Maastricht, ... ), waopəsji.lt (Maastricht) een bord waarop een wapen [bijv. van een legeronderdeel] geschilderd is [schild, wapie] [N 90 (1982)] III-3-1
warm weerx heet (weer): hēīt (Maastricht), moe weer: meuj weer (Maastricht), warm (weer): werrem (Maastricht, ... ), werrem weer (Maastricht), wirrum (Maastricht), wèrrem (Maastricht), wèrrəm (Maastricht), wèrəm (Maastricht), wèèrrəm (Maastricht, ... ), wéérəm (Maastricht), zwoel (weer): zwoel (Maastricht) warm [DC 44 (1969)] || warm, gezegd van het weer [smoel] [N 81 (1980)] III-4-4
was was: was (Maastricht) Afscheidingsprodukt uit de wasklieren van de bijen. Voorheen werd de bijenwas veel gebruikt als grondstof voor kaarsen. Momenteel wordt de bijenwas als grondstof vaak vervangen door plantenwas of belangrijk goedkoper te produceren chemicaliën. Nog steeds is de bijenwas van belang voor de bereiding van zalven, kosmetische produkten en boenwas, voor het modelleren van gietvormen en voor medische toepassingen. [N 63, 121a; JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 52; Ge 37, 145; monogr.] II-6
wasbord schromp: sjroomp (Maastricht), wasbarrier: wasbereer (Maastricht), wasbord: wasbord (Maastricht), wasbort (Maastricht), wasbred: wasbred (Maastricht, ... ), wasbreed (Maastricht, ... ), wasbreet (Maastricht), wasbret (Maastricht), wasbrèt (Maastricht), wasbréd (Maastricht), wàsbrèt (Maastricht), wààsbər.réét (Maastricht) de plank waarover gegolfd zink geslagen is, waarop men vuil goed wast (troffel, roefel, wasbord) [N 90 (1982)] III-2-1