e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
welbespraakt zijn een muil wie een zwaard hebben: mol wie e sweert (Maastricht), flou de bouche (fr.) hebben: floede boej höbben (Maastricht), vgl. Maastricht Wb. (pag. 101): flous, dat zien mer flouze uitvluchten, smoesjes.  flŭŭ də boesj höbbə (Maastricht), goed bespraakt zijn: goot bəspraok (Maastricht), het vaampje gesneden hebben: vgl. Maastricht Wb. (pag. 445): vaam, vaam en vaom, dikwijls in verkl. veemke, draad. zegsw. t veemke snijje (oorspr. van vogels t veemke (of: t lelke) gesnoje höbbe goed van de tongriem zijn gesneden.  ⁄t veemkə gəsnoojə (Maastricht), rap van tong zijn: rap vaan tong (Maastricht), schoon praten: sjoenpraote (Maastricht), zijn mond roeren: dee kin ziene moond wel reure (Maastricht), zijn mondje bij zich hebben: de munneke bei diech hubbe (Maastricht), zijn muil bij zich hebben: dee heet zən mojl bij zich (Maastricht), zijn woordje doen: ze waärtsje kinne doen (Maastricht) iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)] || welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)] III-3-1
welblad welblad: węlblāt (Maastricht) Lasmiddel, bestaande uit ijzergaas dat overtrokken is met een hardgeworden massa waarin veel borax zit. Het welblad wordt tussen de twee aan elkaar te wellen stukken gelegd. Het geheel wordt vervolgens met hamerslagen met elkaar verenigd. Volgens de invuller uit Q 5 wordt welplaat alleen bij het wellen van licht hardbaar koolstofstaal gebruikt. [N 33, 193; N 33, 340] II-11
welig groeiend (in) volle bloei: WLD  volle bleuj (Maastricht), fors: Endepols  fors (Maastricht), gedijen (omschr.): gedije (Maastricht), gelp: eigen spellingsysteem  gelp (Maastricht), gelps: gelpsj (Maastricht), Endepols  gelleps (Maastricht), WLD  gēlləbs (Maastricht), groeien wie onkruid (omschr.): WLD  greujə wie oonkroed (Maastricht), volop (groeien): WBD/WLD  vólóp greujə (Maastricht), welig: welige greuj (Maastricht) In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)] III-4-3
welig, gelp gelps: gelps (Maastricht) Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.] I-4
welkom welkom: ərezaltijt wɛlkom (Maastricht) Hier is hij altijd welkom. [ZND 08 (1925)] III-3-1
welpoeder wit zand: wit zand (Maastricht) Poeder dat men op de aaneen te wellen stukken metaal strooit om te voorkomen dat het metaal verbrandt. Zoals blijkt uit de antwoorden van de informanten, wordt als welpoeder onder meer borax (natriumdiboraat), soda, wit zand en fijngestampt glas gebruikt. Het welpoeder vormt een slak op het metaal en verhindert zo het verbranden van het metaal. [N 33, 193; N 33, 340] II-11
wendsluis afwateringsluis: āfwā.tǝreŋslū.s (Maastricht), ophoudsluizen: ophowtslø̜js (Maastricht) De sluis die bij onderslagmolens het water tegenhoudt om het te doen steigeren. Op deze wijze wordt de stuwkracht vergroot bij de enige geopende sluis, de maalsluis. Zie ook het lemma ɛmaalsluisɛ. Het aantal wendsluizen varieerde al naar gelang de breedte van de beek van één tot vier.' [Vds 48; Jan 38; Coe 32; Grof 65] II-3
wenkbrauw oogsbrauw: óugsbraoj (Maastricht), wenkbrauw: weenkbrauwe (Maastricht), wenkbrauw (Maastricht), winkbrauwe (Maastricht) wenkbrauw [DC 01 (1931)], [ZND m] III-1-1
wensen wensen: winse (Maastricht) wensen, een wens hebben, verlangen III-1-4
wentelploeg diepe ploeg: dēpǝ [ploeg] (Maastricht  [(om de zaaivoor te ploegen)]  ), melotteploeg: mǝlǫt[ploeg] (Maastricht) Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180¬∞ worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.] I-1