e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boezem brood op de plank: dat mins heet broed op de plaank (Maastricht), gilet (fr.): ne ferme zjielee (Maastricht), kom-eens-voor: unne kom-ins-veur (Maastricht), kom-eens-voor alstublieft: kóm ns väör ezzebleef (Maastricht), memmen: memme (Maastricht), straatje: sträötsje (Maastricht) boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1995)] III-1-1
boezeroen boezeroen: bazeroen (Maastricht), boezeroen (Maastricht, ... ), AN boezeroen.  bazjeroen (Maastricht), kiel: keel (Maastricht), kieltje: ke:lkə (Maastricht), overhemd: euverhumme (Maastricht), euverhömme (Maastricht) [bazjeroen*]: soort van kiel || boezeroen [ZND 01 (1922)] || boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)] || Boezeroen. Hoe noemt men het kledingstuk, dat van ongeveer dezelfde stof is gemaakt en ongeveer hetzelfde model heeft, maar dat in de broek wordt gestoken? (Het zou in het Nederlands het beste aangeduid worden met boezeroen of overhemd). [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men den boezeroen of katoenen werkkiel? [DC 09 (1940)] III-1-3
bof bof: bof (Maastricht), boof (Maastricht), bōf (Maastricht), bóf (Maastricht) Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 84 (1981)] III-1-2
bok van het rijtuig bok: bok (Maastricht) Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.] I-13
bokking bokkem: bukkem (Maastricht, ... ), bökkem (Maastricht, ... ), bökkum (Maastricht, ... ), bökkəm (Maastricht, ... ), Bökkeme mèt eijer op vriedag sjoen bökkeme, gojekoup  bökkem (Maastricht) bokking || bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)] || bolling; Hoe noemt U: Gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)] || haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)] III-2-3
bol klei bal: bāl (Maastricht) Klomp klei waarmee de vorm gevuld werd. Een bol klei was ongeveer anderhalf maal de inhoud van een gevormde, ongebakken steen. [N 98, 76; monogr.] II-8
bolhamer bolhamel: bǫlhāmǝl (Maastricht) In het algemeen een hamer met één of twee bolronde koppen. Zie ook afb. 161. De hamer wordt gebruikt bij het uitdrijven, het bol of wijder maken van de buitenwijdte van een werkstuk door met een (bol)hamer van binnen naar buiten te slaan. Zie ook het lemma "drijven". Het woordtype bolhamer kon in L 210, L 246, L 266 en L 291 ook worden gebruikt voor een hamer met een bolvormige en een halfbolvormige kop. [N 33, 57; N 33, 67; N 64, 39c; N 64, 39i; N 64, 40b-c; N 66, 6i; N 66, 7b-c] II-11
bolhoed: algemeen bolhoed: bolhoed (Maastricht), bolhood (Maastricht, ... ), bòlhoet (Maastricht) bolhoed [N 25 (1964)] || Welke namen kent U voor de stijve hoed met ronde bol? (eventueel spotnamen) [N 45 (1972)] III-1-3
bolhoed: spotnamen stijve hoed: stijve hoed (Maastricht) Welke namen kent U voor de stijve hoed met ronde bol? (eventueel spotnamen) [bolhoed] [N 45 (1972)] III-1-3
bolle wangen appelenwangen: appele wange (Maastricht), appelenwangetjes: appele wengskes (Maastricht), bolle wangen: bòlle wange (Maastricht), kakwangen: kakwange (Maastricht, ... ), papblazer: i.e. persoon met bolle wangen.  papbloozer (Maastricht) wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)] III-1-1