e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boveneinde van de stam top: toppe mv (Maastricht), tup (Maastricht), tóp (Maastricht), tóppe (Maastricht), eigen spellingsysteem  top (Maastricht), Endepols  de’n tòp (Maastricht), top (Maastricht), tóp (Maastricht, ... ), WBD/WLD  tóp (Maastricht, ... ), WLD  top (Maastricht), top v.d. boum (Maastricht), tòp (Maastricht), topje: tupke (Maastricht) boomtop || Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)] III-4-3
bovengrond erf: ęrǝf (Maastricht) De laag aarde die onbruikbaar is voor het vormen van stenen en dus terzijde wordt gelegd. Doorgaans spreidt men deze grond later weer uit over het afgegraven terrein, zodat dit opnieuw in cultuur kan worden genomen. [N 98, 18; monogr.] II-8
bovenkant van een peperkoek korst: kōrs (Maastricht), prent: prent (Maastricht) [N 29, 94a] II-1
bovenkant van het brood korst: kōrs (Maastricht), kruin: krūn (Maastricht) [N 29, 54a; monogr.] II-1
bovenkraag bovenkraag: bōvǝkrāx (Maastricht) Het buitenste of bovenste gedeelte van de kraag dat in het zicht komt. [N 59, 121a] II-7
bovenlicht bovenlicht: bōvǝlēx (Maastricht) Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.] II-9
bovenlip bovenlip: boovelip (Maastricht), bovelip (Maastricht), bōvelìp (Maastricht) bovenlip [DC 01 (1931)] III-1-1
bovenmate, hevig, zeer buitengewoon: boetegewoen (Maastricht), heel: hiel (Maastricht), uiterlijk: ps. boven de ü moet nog een lengteteken staan!  ütərlək (Maastricht), uitermate: utermaote (Maastricht) buitengewoon, in hoge mate || heel (graadwoord) [ZND m] || uitermate [ZND m] || zeer III-4-4
bovenregel bovenregel: bōvǝrēgǝl (Maastricht) De bovenste horizontale plank van de vergaring van een paneeldeur. [N 55, 26c; monogr.] II-9
bovenslagmolen bovenslagmolen: bōvǝslā.x[molen] (Maastricht), bōvǝšlā.x[molen] (Maastricht) Watermolen waarbij het water aan de bovenzijde van het molenrad in bakken valt. Door het gewicht van de gevulde bakken wordt het rad in beweging gezet. Omdat er voor een bovenslagmolen veel verval vereist is, treft men dit type molen vooral aan de bovenloop van rivieren aan. Bij de bovenslagmolen bevindt zich steeds een vijver, waardoor de molenaar zich altijd van een voldoende hoeveelheid water verzekerd weet. Het woorddeel tap- in het woordtype tapmolen (P 55) verwijst daar naar. Zie verder ook de toelichting bij het lemma ɛvijver, molenvijverɛ. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 21; Coe 3; Jan 3; Grof 14; monogr.] II-3