e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brasser cafloper (zn.): ⁄n kaffeeluipər (Maastricht), herriemaker (zn.): herriemekers (Maastricht) woest en wild leven, met veel cafés bezoeken [wilden] [N 87 (1981)] III-3-1
brede buikriem onderhulp: ōndǝrhø̜lǝp (Maastricht) Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73] I-10
brede landweg laan: lõ̜n (Maastricht) Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.] I-8
brede tanden brede tanden: brɛi̯ tɛŋ (Maastricht), koeientanden: kōi̯tɛŋ (Maastricht) Blijvend gebit na de wisseling. [N 3A, 108c] I-11
breed stikken breed stikken: bręjt stekǝ (Maastricht) Breed ten opzichte van de kant of een naad stikken. [N 59, 55] II-7
breeddorser breeddorser: bręi̯dēršǝr (Maastricht) Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
breedte breedte: bręjdǝ (Maastricht) Benaming voor een horizontaal genomen maat, voor of achter, in het bijzonder als tweede lid van samenstellingen als rugbreedte en armbreedte. [N 59, 45a; N 62, 2b; N 59, 44a] II-7
breekhamer voeghamer: vōxhāmǝr (Maastricht) Metselaarsgereedschap dat wordt gebruikt voor het behakken van metselstenen. De kop van de breekhamer heeft doorgaans een dik vierkant uiteinde en een verticale, spits toelopende staart waarmee gekapt wordt. Zie ook afb. 11. [N 30, 18a] II-9
breekijzer handboom: hant˱bǫwm (Maastricht) Vierkante, naar onderen plat uitgesmede beitel van staal of van gehard of verstaald ijzer die dient voor het slopen van hout- of metselwerk. Voor zwaar sloopwerk zijn er ook ronde uitvoeringen van dit werktuig, 70 tot 80 cm lang, met plat uitgesmeed einde. Zie voor een afbeelding van het breekijzer ook Wld ii.9, pag. 17, lemma "steenbeitel". [N 33, 114; N 53, 43a] II-11
breien strikken: ko:wsə streͅkə (Maastricht), streͅkə (Maastricht), strikkə (Maastricht) Breien. [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-1-3