e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
briesen briesen: brīsǝ (Maastricht), protsen: prǫtsǝ (Maastricht) Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5] I-9
brik brik: brek (Maastricht) Vierwielig hoog rijtuig waar men van achteren in gaat en waarin de banken tegen de zijwanden van de bak geplaatst zijn. De koetsier heeft een aparte bok. Dit type rijtuig werd vaak door deftige heren gebruikt om op jacht te gaan. [N 17, 5; N 101, 11; N G, 51; monogr] I-13
briket briket: briket (Maastricht), brikèt (Maastricht, ... ), briketje: Mèt brikètte stoke  brikètsje (Maastricht), eierkolen: eierkoole (Maastricht), eierkóle (Maastricht) (Langwerpig) stuk brandstof, geperst uit steenkool- of bruinkoolgruis, fijngemaakte turf of houtskool met water en leem vermengd (briket, kluit, slof) [N 79 (1979)] || blokje samengeperst steenkolengruis || briket || Hoe noemt u de vette kolen? [N 104 (2000)] III-2-1
broeden bedenken: bedinke (Maastricht), bədingkə (Maastricht), beramen: beraome (Maastricht, ... ), broeden ovr: breuje (Maastricht), uitbroeden: getoetbreuje (Maastricht), oetbreuje (Maastricht), oetbreujə (Maastricht), oetbröjə (Maastricht), ōētbreujə (Maastricht), uitdenken: gèt oetdinkə (Maastricht), oetdinke (Maastricht, ... ) ontwerpen, uitdenken, gezegd van bijv. een plan, een aanslag [beramen, braaien, broeden] [N 85 (1981)] III-1-4
broeden, op eieren zitten broeden: brø̄i̯ǝ (Maastricht), kloeken: klokǝ (Maastricht), uitbroeden: ūtbrø̄i̯ǝ (Maastricht) [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
broedende kip op eieren broedende hen: brø̄i̯ǝndǝ hen (Maastricht), broedse hen: brø̄sǝ hen (Maastricht), kloek: kluk (Maastricht), klok: klok (Maastricht) [N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.] I-12
broeder broeder: broeder (Maastricht, ... ), brōr (Maastricht, ... ), bro‧r (Maastricht), ər gɛjt nao šaol bɛj də bru‧dərs (Maastricht), broeders  brørs (Maastricht), geestelijke broeder  brūdər (Maastricht) Broeder. [ZND 01 (1922)], [ZND 11 (1925)] || Broeder: hij gaat naar school bij de broeders. [ZND 05 (1924)] || Een lager lid van een kloosterorde die geen kerkelijke wijding bezit, broeder [bruur, broeder]. [N 96D (1989)] III-3-3
broeder-onderwijzer broeder: broeder (Maastricht, ... ), frater (lat.): frater (Maastricht, ... ) Een broeder onderwijzer, frater [fra, sjefra]. [N 96D (1989)] III-3-3
broedermeester broedermeester: broedermeister (Maastricht, ... ), de broeder-meister (Maastricht) De persoon die tijdens de bidprocessies (op St. Marcus en de kruisdagen) met een staf beurtelings de voorbiddende en de nabiddende rij aanwees (broedermeester). [N 96C (1989)] III-3-3
broederschap van de heilige kindsheid broederschap van de heilige kindsheid: broedersjap vaan de heilige kindsheid (Maastricht) De broederschap van kinderen die als doel had de heidense kinderen, vooral die in China, op te voeden, Broederschap der H. Kindsheid [Hèllige Kinsheid]. [N 96D (1989)] III-3-3