e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dauw dauw: daauw (Maastricht, ... ), dauw (Maastricht), den dauw (Maastricht) dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)] III-4-4
dauw op vruchten dauw: dauw (Maastricht), douw (Maastricht), Endepols  dauw (Maastricht), douw (Maastricht), rijpen, het -: eigen spellingsysteem ie lang  ut riepen (Maastricht), waas: WLD  waas (Maastricht) Het tijdens de rijping op druiven, pruimen, appelen, etc. ontstane laagje dat de glans verdoft en aan de vruchten een frisse aanblik geeft (dauw, loom, dons, was). [N 82 (1981)] I-7
dauwtrappen dauwtrappen: daun trappen (Maastricht) Het volksgebruik om op hemelvaartsdag (maar ook op de 2e pinksterdag of de eerste zondag in mei) vroeg naar buiten te gaan en zich daar te ontspannen [dauwtrappen]. [N 88 (1982)] III-3-2
de absolutie geven absolutie (<fr.) geven: abselutie geve (Maastricht), abselutie géve (Maastricht), absolutie geve (Maastricht) De absolutie geven [absolvere]. [N 96D (1989)] III-3-3
de akker bewerken labeuren: labø̄rǝ (Maastricht) Al het werk op de akker samen (bemesten, ploegen, eggen, rollen enz.) kan als één geheel gezien worden. Het werk op de akker staat dan in tegenstelling tot het werk op de boerderij. Het woord labeuren blijkt de volgende betekenisnuances te hebben: a. al het werk op de akker tot deze gereed is om bezaaid of beplant te worden, b. al het werk op de akker, het zaaien of planten inbegrepen, c. al het werk op de akker in het algemeen, soms met inbegrip van het oogsten. Vaak heeft het de bijbetekenis van zwaar werk verrichten. Opgaven van labeuren de zin van "het boerenbedrijf uitoefenen" of met "zwaar werk doen" als hoofdbetekenis zijn hier niet opgenomen. [N 5A, 95a add.; N 11A, 132 add.; N 11A, 143; JG 1a + 1b; L 37, 11c; monogr.] I-1
de avond luiden na de middag: nao de middag (Maastricht) Het angelus luiden aan het begin van de avond [het luidt......?] [de koster luidt......?]. [N 96A (1989)] III-3-3
de baas spelen baas spelen: baas speule (Maastricht), baas zijn: baas (Maastricht), bazig zijn: bazig zien (Maastricht), beheerder zijn: bəheerdər (Maastricht), beheren: behere (Maastricht, ... ), behiere (Maastricht), bəheerə (Maastricht), de baas spelen: de baas speule (Maastricht), də baas speulə (Maastricht), də bààs speulə (Maastricht), də báás speulə (Maastricht), de baas zijn: də baas zien (Maastricht), de broek aanhebben: de brook aonhöbbe (Maastricht), domineren: dominere (Maastricht), heersen: heerse (Maastricht), heersə (Maastricht), het voor te zeggen hebben: ⁄t veur te zégke höbbe (Maastricht), meester jan spelen: meister Jaan speule (Maastricht, ... ), meester jan zijn: meistər jaan zien (Maastricht), opscheppen: opsjöppe (Maastricht), regeren: regeere (Maastricht), regere (Maastricht), rig.geerə (Maastricht), riggeerə (Maastricht), responsable (fr.) zijn: responzabel zien (Maastricht) de baas spelen, het voor het zeggen willen hebben [oversukkelen] [N 85 (1981)] || de verantwoording hebben over een zaak of instelling [beheren, regeren] [N 85 (1981)] || een sterke neiging tot heersen of overheersen hebbend [heerzaam, heerzuchtig] [N 85 (1981)] III-1-4
de banden uitsmeden scheel zetten: šēl zętǝ (Maastricht) Omdat een vat in het midden breder is dan aan de boven- en onderzijde, moeten de definitieve banden aan de benedenzijde ook breder worden gemaakt. De kuiper doet dit op het kuipersaambeeld met behulp van een geerhamer. Soms wordt ook een geermachine gebruikt. [N E, 43c] II-12
de beek vegen vegen: vę̄.gǝ (Maastricht) De bedding en de oevers van de beek van aangespoelde modder, waterplanten etc. ontdoen. Vroeger werden deze werkzaamheden van overheidswege gecontroleerd. Het vegen gebeurde met verschillende werktuigen, bijvoorbeeld een schoep (P 120, P 176, P 177a, P 184, P 187, P 188, P 195, Q 78, Q 159, Q 160, Q 160a, Q 162, Q 164, Q 180, Q 240, Q 241), een schup (P 176, Q 164), een mesthaak (Q 78, Q 188), een haak (Q 88), een zeis (P 187, Q 181), een halve maan (Q 159), een slootmes (P 187, Q 160a) en een sloothaak (Q 160a). In Q 162 werd de beek de laatste jaren schoongemaakt door speciale diensten. Volgens de zegsman gebruikte men daarvoor een grue, een baggertoestel. Het woordtype maaien (P 119) gaat terug op het feit dat het wegmaaien van de waterplanten één van de werkzaamheden van het vegen van de beek was. [Jan 94; Coe 75; Grof 45] II-3
de berg afrollen afrollen: de bērreg āōfrŏlle (Maastricht), afrutschen (<du.): de bērreg āōfrótsje (Maastricht), afschuivelen: de bērreg āōfsjīēvele (Maastricht), aftuimelen: de bērreg āōftōēmele (Maastricht) de berg afrollen [ZND 41 (1943)] III-1-2