25117 |
dauw |
dauw:
daauw (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
dauw (Q095p Maastricht),
den dauw (Q095p Maastricht)
|
dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33519 |
dauw op vruchten |
dauw:
dauw (Q095p Maastricht),
douw (Q095p Maastricht),
Endepols
dauw (Q095p Maastricht),
douw (Q095p Maastricht),
rijpen, het -:
eigen spellingsysteem ie lang
ut riepen (Q095p Maastricht),
waas:
WLD
waas (Q095p Maastricht)
|
Het tijdens de rijping op druiven, pruimen, appelen, etc. ontstane laagje dat de glans verdoft en aan de vruchten een frisse aanblik geeft (dauw, loom, dons, was). [N 82 (1981)]
I-7
|
22521 |
dauwtrappen |
dauwtrappen:
daun trappen (Q095p Maastricht)
|
Het volksgebruik om op hemelvaartsdag (maar ook op de 2e pinksterdag of de eerste zondag in mei) vroeg naar buiten te gaan en zich daar te ontspannen [dauwtrappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23992 |
de absolutie geven |
absolutie (<fr.) geven:
abselutie geve (Q095p Maastricht),
abselutie géve (Q095p Maastricht),
absolutie geve (Q095p Maastricht)
|
De absolutie geven [absolvere]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32570 |
de akker bewerken |
labeuren:
labø̄rǝ (Q095p Maastricht)
|
Al het werk op de akker samen (bemesten, ploegen, eggen, rollen enz.) kan als één geheel gezien worden. Het werk op de akker staat dan in tegenstelling tot het werk op de boerderij. Het woord labeuren blijkt de volgende betekenisnuances te hebben: a. al het werk op de akker tot deze gereed is om bezaaid of beplant te worden, b. al het werk op de akker, het zaaien of planten inbegrepen, c. al het werk op de akker in het algemeen, soms met inbegrip van het oogsten. Vaak heeft het de bijbetekenis van zwaar werk verrichten. Opgaven van labeuren de zin van "het boerenbedrijf uitoefenen" of met "zwaar werk doen" als hoofdbetekenis zijn hier niet opgenomen. [N 5A, 95a add.; N 11A, 132 add.; N 11A, 143; JG 1a + 1b; L 37, 11c; monogr.]
I-1
|
23256 |
de avond luiden |
na de middag:
nao de middag (Q095p Maastricht)
|
Het angelus luiden aan het begin van de avond [het luidt......?] [de koster luidt......?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18898 |
de baas spelen |
baas spelen:
baas speule (Q095p Maastricht),
baas zijn:
baas (Q095p Maastricht),
bazig zijn:
bazig zien (Q095p Maastricht),
beheerder zijn:
bəheerdər (Q095p Maastricht),
beheren:
behere (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
behiere (Q095p Maastricht),
bəheerə (Q095p Maastricht),
de baas spelen:
de baas speule (Q095p Maastricht),
də baas speulə (Q095p Maastricht),
də bààs speulə (Q095p Maastricht),
də báás speulə (Q095p Maastricht),
de baas zijn:
də baas zien (Q095p Maastricht),
de broek aanhebben:
de brook aonhöbbe (Q095p Maastricht),
domineren:
dominere (Q095p Maastricht),
heersen:
heerse (Q095p Maastricht),
heersə (Q095p Maastricht),
het voor te zeggen hebben:
⁄t veur te zégke höbbe (Q095p Maastricht),
meester jan spelen:
meister Jaan speule (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
meester jan zijn:
meistər jaan zien (Q095p Maastricht),
opscheppen:
opsjöppe (Q095p Maastricht),
regeren:
regeere (Q095p Maastricht),
regere (Q095p Maastricht),
rig.geerə (Q095p Maastricht),
riggeerə (Q095p Maastricht),
responsable (fr.) zijn:
responzabel zien (Q095p Maastricht)
|
de baas spelen, het voor het zeggen willen hebben [oversukkelen] [N 85 (1981)] || de verantwoording hebben over een zaak of instelling [beheren, regeren] [N 85 (1981)] || een sterke neiging tot heersen of overheersen hebbend [heerzaam, heerzuchtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32317 |
de banden uitsmeden |
scheel zetten:
šēl zętǝ (Q095p Maastricht)
|
Omdat een vat in het midden breder is dan aan de boven- en onderzijde, moeten de definitieve banden aan de benedenzijde ook breder worden gemaakt. De kuiper doet dit op het kuipersaambeeld met behulp van een geerhamer. Soms wordt ook een geermachine gebruikt. [N E, 43c]
II-12
|
26388 |
de beek vegen |
vegen:
vę̄.gǝ (Q095p Maastricht)
|
De bedding en de oevers van de beek van aangespoelde modder, waterplanten etc. ontdoen. Vroeger werden deze werkzaamheden van overheidswege gecontroleerd. Het vegen gebeurde met verschillende werktuigen, bijvoorbeeld een schoep (P 120, P 176, P 177a, P 184, P 187, P 188, P 195, Q 78, Q 159, Q 160, Q 160a, Q 162, Q 164, Q 180, Q 240, Q 241), een schup (P 176, Q 164), een mesthaak (Q 78, Q 188), een haak (Q 88), een zeis (P 187, Q 181), een halve maan (Q 159), een slootmes (P 187, Q 160a) en een sloothaak (Q 160a). In Q 162 werd de beek de laatste jaren schoongemaakt door speciale diensten. Volgens de zegsman gebruikte men daarvoor een grue, een baggertoestel. Het woordtype maaien (P 119) gaat terug op het feit dat het wegmaaien van de waterplanten één van de werkzaamheden van het vegen van de beek was. [Jan 94; Coe 75; Grof 45]
II-3
|
17855 |
de berg afrollen |
afrollen:
de bērreg āōfrŏlle (Q095p Maastricht),
afrutschen (<du.):
de bērreg āōfrótsje (Q095p Maastricht),
afschuivelen:
de bērreg āōfsjīēvele (Q095p Maastricht),
aftuimelen:
de bērreg āōftōēmele (Q095p Maastricht)
|
de berg afrollen [ZND 41 (1943)]
III-1-2
|