e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de teellaag afgraven aferven: af˱ęrǝvǝ (Maastricht) De aarde boven de kleilaag verwijderen. In Q 83 werd de laatste zandlaag vermengd met de kleilaag. [N 98, 19; monogr.] II-8
de toog aankrijgen de toog (<lat.) aankrijgen: den toog aonkriege (Maastricht, ... ), gekleed worden: gekleid weurde (Maastricht), gekleid weure (Maastricht) De toog/het habijt aankrijgen, gekleed worden. [N 96D (1989)] III-3-3
de tweede keer bakken afbakken: ǭfbakǝ (Maastricht), drogen: drȳgǝ (Maastricht) Uit de woordtypen blijkt dat dit voor de tweede keer bakken bestaat uit twee handelingen t.w. laten kleuren en laten drogen van de beschuit. [N 29, 63] II-1
de vier zijden van een bikkelbeentje look: look (Maastricht, ... ), pens: pans (Maastricht, ... ) De vier zijden van zon beentje. [N R (1968)] III-3-2
de wand volvlechten rondwerken: rontwęrǝkǝ (Maastricht), vlechten: vlɛxtǝ (Maastricht), volwerken: volwęrǝkǝ (Maastricht) De zijkanten van de mand met wissen verder volvlechten. [N 40, 62] II-12
de was blauwen blauwen: blauwen (Maastricht), blauwsel doen: bloͅu̯tsəl dōn (Maastricht), blauwsel in het water doen: blauwsel in ⁄t water doen (Maastricht), blauwselen: blauwselen (Maastricht), blousələ (Maastricht), popje blauwsel gebruiken: pupke blausel gebruuke (Maastricht) blauwen [ZND 08 (1925)] || Wat is bij u de uitdrukking voor \'de was blauwen\'? (blauwen, blauwselen) [N 104 (2000)] III-2-1
de was bleken bleken: bleike (Maastricht, ... ), blēikə (Maastricht), blɛi̯kə (Maastricht), op de bleik  bleike (Maastricht) het bleken van wasgoed in de zon op een grasveld [DC 15 (1947)] III-2-1
de was doen wassen: wasse (Maastricht), Zellef mós m¯n vrouw de was doen ¯n Klein en groete was Dat weske eine kier op de maond beteikent niks  wasse (Maastricht) het wassen || wassen III-2-1
de was invochten insprinkelen: insprinkele (Maastricht, ... ) het vochtig maken van strijkgoed [DC 28 (1956)] III-2-1
de was mangelen mangelen: mangele (Maastricht, ... ), mangelen (Maastricht) De was glad maken d.m.v. een mangel (mangelen, wringen) [N 79 (1979)] III-2-1