18650 |
driesteek |
driesteek:
dreisteek (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
drietimp:
ss. sub timp.
drijjtump (Q095p Maastricht),
Voor -tump, z. timp. p. 427 timp: spits, smal uitlopend uiteinde.
drijjtump (Q095p Maastricht),
drietuit:
drijjtuit (Q095p Maastricht)
|
#NAME? || driesteek: driehoekige hoed || steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23811 |
drievuldigheidszondag |
drievuldigheidszondag:
dreijvöldigheidszoondəg (Q095p Maastricht),
dreivuldigheidszoondag (Q095p Maastricht),
feest van de drievuldigheid:
fees vaan de drei-völdigheid (Q095p Maastricht)
|
De eerste zondag na Pinksteren, het feest van de H. Drieëenheid of Drievuldig-heid, Drievuldigheidszondag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21759 |
driewieler |
driewieler:
dreiwieler (Q095p Maastricht)
|
een bestuurbaar voertuig op 3 of meer wielen, voortbewogen door een zich daarin bevindende motor, meestal gedreven door benzine [auto, wagen, kar, tuffer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18866 |
driftig |
colrig (<fr.):
kolerig (Q095p Maastricht),
driftig:
dreͅfteͅx (Q095p Maastricht),
driftig (Q095p Maastricht),
dul:
döl (Q095p Maastricht),
gauw aangebrand:
gaw aongebrand (Q095p Maastricht),
giftig:
giftig (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
giftəch (Q095p Maastricht),
giftig worden:
giftig weurə (Q095p Maastricht),
incolre:
inkoleer (Q095p Maastricht),
kopsig:
köpsig (Q095p Maastricht),
kort van verzen:
kort vaan veerse (Q095p Maastricht),
razend:
raozend (Q095p Maastricht),
ruppig (du.):
rūpeͅx (Q095p Maastricht)
|
driftig [ZND 01 (1922)] || driftig, snel in woede ontstoken || vervuld van plotselinge woede of ongeduld [duftig, koppig, kort aangezet, haastig, krikkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17939 |
driftig lopen |
driftig lopen:
driftig loupe (Q095p Maastricht),
giftig lopen:
giftig loupe (Q095p Maastricht),
met hoge zeilen lopen:
met hoech zeile (Q095p Maastricht)
|
lopen: driftig lopen [op ne staog loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
31357 |
drijfplaat, klauwplaat |
klemtafel:
klɛmtǭfǝl (Q095p Maastricht)
|
Ronde plaat op de as van de vaste kop van een draaibank die de aandrijfkracht overbrengt op het te draaien werkstuk. Wanneer men tussen twee centers draait, is de drijfplaat van de draaibank voorzien van een center en een pen die door middel van een meenemer het werkstuk in beweging zet. Zie ook het lemma "meenemer". De drijfplaat kan echter ook voorzien zijn van klauwen waarmee een werkstuk met regelmatige vorm kan worden vastgeklemd; in dit geval is geen tweede centerpunt op de losse kop van de draaibank noodzakelijk. Zie afb. 90a. Onregelmatig gevormde werkstukken worden met behulp van klemschroeven tegen een schijf met gaten (vgl. het woordtype stelplaat) vastgezet. De vier schroeven van deze plaat kunnen onafhankelijk van elkaar bewogen worden. Zie ook afb. 90b. [N 33, 228; N 33, 230]
II-11
|
22655 |
drijftol |
kokkerel:
kokkerel (Q095p Maastricht),
kokkerèl (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kokəreͅl (Q095p Maastricht),
kokərɛl (Q095p Maastricht),
kókkərel (Q095p Maastricht),
#NAME?
kokkerèl (Q095p Maastricht),
Kókkerel < o.fr. coquerille (= schelp) of coquereulle (= schelp, slak) wegens gelijkheid van vrom met een slakkenhuis? Het woord kókkerel is ook in andere Ned. dialekten bekend. Misschien is er verwantschap met karakol, Ma. karkol < caracole: slakkenhuis.
kókkerel (Q095p Maastricht)
|
Drijftol (tol, die met de zweep wordt voortgedreven). [ZND 01u (1924)] || Drijftol. [ZND 01 (1922)], [ZND m] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
24939 |
drijfzand |
drijfzand:
drief zand (Q095p Maastricht),
driefzand (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
driefzānd (Q095p Maastricht),
driefzánt (Q095p Maastricht),
drīēfzand (Q095p Maastricht),
drīēfzānt (Q095p Maastricht),
drīēfzànt (Q095p Maastricht)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
32278 |
drijver |
drijver:
dręjvǝr (Q095p Maastricht
[(voor kleinere tonnen)]
),
drīvǝr (Q095p Maastricht)
|
Een metalen of met metaal verstevigde houten pin waar de kuiper met de kuipershamer op slaat om de banden van een vat aan te drijven. De houten drijver is aan de bovenkant versterkt met een metalen ring, terwijl de onderkant in een metalen punt uitloopt. In de punt van de drijver is vaak een gleuf aangebracht waardoor de kuiper tijdens het vastslaan van de banden een beter houvast heeft. Zie ook afb. 215. De drijfpin werd in Eisden (Q 7) en Mechelen-aan-de-Maas (Q 9) met behulp van een nijptang vastgehouden. [N E, 26b; N E, 45d; monogr.]
II-12
|
32208 |
drijver, zetbeitel |
drijfbeitel:
drī.f˱bęjtǝl (Q095p Maastricht)
|
De drijver of zetbeitel is eerder een werktuig van de smid. Het is een stompe stalen beitel waarmee de metalen banden worden aangedreven die ter versteviging rond de naaf worden aangebracht nadat de spaakgaten zijn geboord. Meestal worden vier naafbanden aangebracht: twee aan weerszijden van de spaken en verder nog twee aan de uiteinden van de naaf. Zie ook de lemmata ɛmiddennaafbandenɛ, ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ in wld II.11, pag. 136-139 en de daarbij horende afbeelding 214.' [N G, 30]
II-12
|