18713 |
halfhemd |
front:
front (Q095p Maastricht),
froont (Q095p Maastricht),
frónt (Q095p Maastricht),
notenslager:
neutesleeger (Q095p Maastricht)
|
halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18353 |
halfhoge knoopschoen? |
bottine:
bottines (Q095p Maastricht),
knoopschoen:
knuipscheun (Q095p Maastricht)
|
damesschoenen, halfhoge ~ met knopen opzij [leerskes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23622 |
halfmis |
halfmis:
haaf-mès (Q095p Maastricht),
haafmès (Q095p Maastricht),
halfmès (Q095p Maastricht),
halverwege:
de mès is halverwēēge (Q095p Maastricht),
halverwegs:
haaverweegs (Q095p Maastricht),
haverweegs (Q095p Maastricht),
haverweegs de mès (Q095p Maastricht)
|
Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31384 |
halfronde vijl |
halfronde bastaardvijl:
hāfron bastǝrt˲vęjl (Q095p Maastricht)
|
Vijl waarvan het stalen blad een halfronde en een vlakke kant heeft. Meestal loopt het blad vanaf het midden smaller en dunner uit. De vijl wordt gebruikt voor het bewerken van vlakke, holle en bolle werkstukken. Zie ook afb. 101. [N 33, 87; N 64, 53b]
II-11
|
30094 |
halfsteense muur |
halfsteensmuur:
halǝfstęjns[muur] (Q095p Maastricht)
|
Muur ter dikte van de breedte van de gebruikte metselstenen. Zie ook afb. 34, 35, 36, 37. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37a; monogr.]
II-9
|
30129 |
halfsteensverband |
halfsteensverband:
halǝfstęjns˲vǝrbant (Q095p Maastricht)
|
Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren. Het bestaat uitsluitend uit strekkenlagen. De kopvoegen van een laag bevinden zich midden boven de strekken van de onderliggende laag. Zie ook afb. 34. ø̄In dit verband is de steen op zijnen platte kant en volgens zijne lengte gelegd, zoodat aan het buitenvlak van den muur enkel de streksche kant te zien isø̄ (Van Keirsbilck, pag. 400). [N 31, 24a; monogr.]
II-9
|
23342 |
halfvasten(zondag) |
halfvasten:
haaf vaste (Q095p Maastricht),
haaf-vaste (Q095p Maastricht),
haafvaste (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
haafvastə (Q095p Maastricht),
half-vaste (Q095p Maastricht)
|
De vierde zondag van de vasten [haufvaste, halfvaste, körfkeszoondig]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
31379 |
halfzoetvijl |
halfzoetvijl:
hāf˲zø̜t˲vęjl (Q095p Maastricht)
|
Vijl met een vrij fijne kap. In grofte bevindt de halfzoetvijl zich tussen de bastaardvijl en de zoetvijl. Het blad van een halfzoetvijl heeft meestal ongeveer 36 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De vijl kan diverse vormen hebben. [N 33, 88-89]
II-11
|
32987 |
halm, stengel van de graanplant |
aar:
[aar] (Q095p Maastricht),
halm:
halǝm (Q095p Maastricht),
spier:
spīr (Q095p Maastricht)
|
De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.]
I-4
|
17627 |
hals |
hals:
ha:ls (Q095p Maastricht),
hals (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
hāls (Q095p Maastricht),
hâls (Q095p Maastricht)
|
hals [DC 01 (1931)], [ZND 01 (1922)] || Hals van een kledingstuk. [N 62, 31a; MW] || Het gedeelte van de huid dat de hals bedekt. Zie afb. 1. [N 36, 4; N 60, 3f; N 60, 3g, N 60, 247]
II-10, II-7, III-1-1
|