21163 |
bagagewagen |
bagagewagel:
baagaazjəwààgəl (Q095p Maastricht),
bagasjewagel (Q095p Maastricht),
bagazje-wagel (Q095p Maastricht),
báágáázjəwáágəl (Q095p Maastricht),
bagagewagen:
bagagewage (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
bagagəwaagə (Q095p Maastricht),
vrachtwagel:
vrachwagel (Q095p Maastricht)
|
een bagagewagen bij een trein [fourgon, bak] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21185 |
baggermolen |
bagger:
baggər (Q095p Maastricht),
baggermachine:
baggərməsjien (Q095p Maastricht),
baggermolen:
baggermeule (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
baggərmeulə (Q095p Maastricht),
zandzuiger:
zandzoeker (Q095p Maastricht),
zāntzōēkər (Q095p Maastricht),
zuiger:
zeuger (Q095p Maastricht),
zuigmachine:
zoekmesjien (Q095p Maastricht)
|
een baggermolen die zand opzuigt en door een buis ver weg perst (opper, zandzuiger, zuiger) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34585 |
bak |
bak:
bak (Q095p Maastricht),
slagkarbak:
slāxkarbak (Q095p Maastricht)
|
Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr]
I-13
|
25587 |
bakblik |
bak:
bak (Q095p Maastricht),
broodbak:
brudbak (Q095p Maastricht)
|
De metalen vorm, een blik of bus, waarin de bakker het deeg laat narijzen voordat hij het in de oven plaatst. Vaak wordt het deeg op een plaat gelegd met soms die beperking dat het dan om het bereiden van witbrood gaat (Q 82) of om het maken van vla, beschuit of broodjes (Q 191, 204 en L 291). Vroeger moet men het deeg, vooral van roggebrood, ook wel op de stenen van de ovenvloer geplaatst hebben (in L 289b en L 291). In Q 204 plaatst men het opgemaakte deeg ook wel op vierkante stukken karton. Volgens Schoep (blz. 100) wordt het gevormde brood na het opmaken hetzij in bussen hetzij tussen kleedjes gelegd. Zo wordt het woordtype "deegkleedje" in dit lemma verklaarbaar. [N 29, 37; monogr.]
II-1
|
21189 |
baken |
baken:
bake (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
bāākə (Q095p Maastricht),
báákə (Q095p Maastricht),
boei:
boei (Q095p Maastricht),
boej (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
elk vast merk [boei of iets dergelijks] dat een schipper het vaarwater aanwijst [baken, baak] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20147 |
baker |
baker:
baker (Q095p Maastricht),
bākər (Q095p Maastricht),
bakerse:
bakerse (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
bākərsə (Q095p Maastricht),
wijsvrouw:
wiesvrouw (Q095p Maastricht),
wijsvrouw (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
baker; ongediplomeerde (ervaren) vrouw die helpt bij bevalling [DC 12a (1943)] || baker; ongediplomeerde verzorgster van moeder en kind [DC 12a (1943)] || hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
33417 |
bakhuis |
bakhuis:
bakhūs (Q095p Maastricht),
bakǝs (Q095p Maastricht)
|
Het bakhuis is een vertrek of, vaak alleenstaand, gebouw waar de bakoven zich bevond. Daarin bakte men vroeger brood en in veel gevallen kookte men daar ook het veevoer. Zie afbeelding 13. [N 5A, 79a; N 5, 109; L 1, a-m; L 12, 8; OB 2, 1; monogr.; add. uit S 50; Gwn 4, 2]
I-6
|
20585 |
bakken |
bakken:
bakke (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
bàkkə (Q095p Maastricht),
braden:
broje (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
brooje (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
broōjə (Q095p Maastricht),
brōōjə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
bakken [DC 37 (1964)], [RND], [ZND 01 (1922)] || bakken; Hoe noemt U: Spijzen met boter of vet bereiden (kuinen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25476 |
bakkerij |
bakkerij:
bɛkǝręj (Q095p Maastricht)
|
Onder bakkerij wordt hier verstaan de ruimte waar het brood wordt gebakken, dus niet de bakkerszaak of bakkerswinkel. De "bakhuis"-opgaven in dit lemma duiden heel waarschijnlijk op een vrijstaand gebouwtje of een deel van het boerenhuis waarin de bakoven en de baktrog zich bevinden. Voor het lemma ''bakhuis'' zie men echter wld i agrarische terminologie 3. [N 29, 105a; N 29, 105e; monogr.]
II-1
|
25473 |
bakkersbroek |
bakkersbroek:
bɛkǝrsbrōk (Q095p Maastricht)
|
Volgens de informant van L 321 is de "bakersboks" wit met een blauw ruitje. De stof waarvan die gemaakt is, is katoen [N 29, 102e]
II-1
|