20628 |
kabeljauw |
kabeljauw:
kabbelja‧w (Q095p Maastricht),
kibbeling:
Kiebeling mèt unne enn botersajs
kiebeling (Q095p Maastricht),
labberdaan:
labberdaon (Q095p Maastricht),
Väöl anders es hieringe, bökkeme, stokvès, kiebelinge en labberdaon waos vreuger neet te kriege Stinke wie e vaat labberdaon
labberdaon (Q095p Maastricht)
|
gezouten kabeljauw || kabeljauw [ZND m] || kopdelen, afval van de kabeljauw || labberdaan
III-2-3
|
23212 |
kabouter |
alvermannetje:
’n ēvermenneke (Q095p Maastricht),
kaboutermannetje:
kaböjtərmenəkə (Q095p Maastricht)
|
Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)] || Kabouter. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
19751 |
kachel, stoof |
kachel:
Bekend verwarmingstoestel De kachel trèk, geit aon, geit oet, De kache aonmake, laoten oetgaon ¯n iezere kachel potloede Lekker achter ¯t kechelke mèt ¯n piep Um, aon de kachel zitte
kachel (Q095p Maastricht),
stoof:
kaxəl (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
stōͅf (Q095p Maastricht),
vuur:
vy(3)̄r (Q095p Maastricht)
|
kachel || kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
19733 |
kachelpijp |
kachelpijp:
kachelpiep (Q095p Maastricht),
¯n berosde kachelpiep
kachelpiep (Q095p Maastricht)
|
ijzeren buis als rookleider || kachelpijp
III-2-1
|
31565 |
kachels zwarten |
potloden:
pǫtludǝ (Q095p Maastricht),
pǫtlutǝ (Q095p Maastricht)
|
Kachels met behulp van kachelzwartsel of door (in)branden of lakken zwart maken. In Q 83 liet men vetkool roken waarna het daarbij gevormde zwartsel op de kachel werd uitgewreven. Ook in L 330 werd het zwartbronzé samen met lijnolie boven een kolen- of turfvuur verhit en vervolgens op de kachel uitgepoetst. [N 33, 313; N 7, 41c; L 5, 60b add.; monogr.]
II-11
|
31176 |
kachelsmid |
kachelsmid:
kaxǝlsmē.t (Q095p Maastricht)
|
Smid die kachels vervaardigt. Zie ook de paragraaf over de kachelsmid. [monogr.]
II-11
|
31566 |
kachelzwartsel |
kachelpoets:
kaxǝlpots (Q095p Maastricht),
kachelpotlood:
kaxǝlpǫtlut (Q095p Maastricht),
potlood:
pǫtlut (Q095p Maastricht),
pǫtlūt (Q095p Maastricht)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.]
II-11
|
24296 |
kadaver |
kadaver:
kadaver (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kədaver (Q095p Maastricht),
Endepols
kadaver (Q095p Maastricht),
Endepols v. koe
kedaver (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
kedaver (Q095p Maastricht),
káádáávər (Q095p Maastricht),
kədavər (Q095p Maastricht),
kədāāvər (Q095p Maastricht),
WLD
kadaaver (Q095p Maastricht),
kədáávər (Q095p Maastricht),
kapot beest:
kǝpot bis (Q095p Maastricht),
Endepols
e kepot bies (Q095p Maastricht),
képot-bies (Q095p Maastricht),
kapotte, een:
WLD
də kəpottə ..... (Q095p Maastricht),
kreng:
kreŋ (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
krĭng (Q095p Maastricht),
lijk:
ideosyncr.
líèk (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
liek (Q095p Maastricht)
|
Dood beest. [N 38, 20] || Hoe noemt u het lijk van een dier (kadaver, lijk, dood-beest) [N 83 (1981)]
I-11, III-4-2
|
21191 |
kade |
bat:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!
bààt (Q095p Maastricht),
Opm. v.d. invuller: o.a. kolenbat, greuntebat.
bat (Q095p Maastricht),
Van Dale: I. bat (gew.) 1. losse brug van planken over een sloot; (ook) vaste brug zonder leuning; - 2. kaai of dijk van een spoorweg; ook als term in de waterbouwkunde.
bat (Q095p Maastricht),
kaai:
kaaj (Q095p Maastricht),
kade:
kaadə (Q095p Maastricht),
kade (Q095p Maastricht),
losplaats:
los-plaots (Q095p Maastricht),
losplaats (Q095p Maastricht),
losplaots (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
steiger:
Van Dale: steiger, 3. (oorspr. houten) constructie langs een oever, die tot aanlegplaats dient voor vaartuigen.
steiger (Q095p Maastricht),
wal:
wál (Q095p Maastricht),
ps. boven de "à"staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
wàl (Q095p Maastricht)
|
de walkant langs een vaarwater of haven waaraan de schepen kunnen aanleggen, laden en lossen [kade, kaai, ka, lossing] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22227 |
kaf |
kaf:
kāf (Q095p Maastricht),
kǭf (Q095p Maastricht)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|