19578 |
kandelaar |
kandelaar:
kandeleer (Q095p Maastricht),
kandeléer (Q095p Maastricht),
kandəleer (Q095p Maastricht),
¯ne zèllevere kandeleer stónt bijj eder koevert
kandeleer (Q095p Maastricht),
kandelaber:
kandelaber (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
Twie zwoer kopere kandelabers gaof heer aon de kèrrek ¯ne Kandelaber mèt veer of vief keerse, die neet branne
kandelaber (Q095p Maastricht),
luchter:
luuchter (Q095p Maastricht),
lüchtər (Q095p Maastricht),
¯n groete zèllevere luuchter stónt op toafel
luuchter (Q095p Maastricht)
|
armluchter || Hoe noemt u een kandelaar? (kandelaber) [N 104 (2000)] || kaarsendrager || kandelaar || Kandelaar. Hoe heet een kandelaar, zoals er vroeger langs beide zijden op de schoorsteen stonden ? [ZND 37 (1941)] || kandelaber || luchter [ZND m]
III-2-1
|
23431 |
kandelaar op het altaar |
armluchter:
erremluuchter (Q095p Maastricht),
bougieluchter (<fr.):
boezjieluuchter (Q095p Maastricht),
kaarsenkandelaar:
kēērsekandelēērs (Q095p Maastricht),
kaarsenluchter:
de keerseluuchters (Q095p Maastricht),
kaarsenstaander:
keersestönders (Q095p Maastricht),
kandelaar:
de kandeleers (Q095p Maastricht),
kandeleers (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kandelaber:
kandelaber (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
luchter:
luuchters (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
luugters (Q095p Maastricht)
|
De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20625 |
kandijsuiker |
borstsuiker:
boorssókker (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
E glaas werrem mèllek en dao get boorssókker in, is good tegen ¯n kaw
boorssókker (Q095p Maastricht),
kandij:
kandijj (Q095p Maastricht),
kandijsuiker:
Tegenover: potsókker
kandijjsókker (Q095p Maastricht)
|
borstsuiker || bruine suiker || gekristalliseerde bruine suiker || kandij || klontjessuiker
III-2-3
|
20836 |
kaneel |
kaneel:
keniel (Q095p Maastricht),
kniel (Q095p Maastricht),
Ries met keniel ¯n piep keniel ¯ne stek keniel, of ¯ne kenielstaaf
keniel (Q095p Maastricht)
|
kaneel || toebereide binnenbast van de kaneelboom
III-2-3
|
19109 |
kans |
kans:
kans (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
kāns (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
De mogelijkheid, waarschijnlijkheid om te winnen of te verliezen [kans, hasard]. [N 88 (1982)] || kans, mogelijkheid || kans: Als hij - ziet zal hij proberen je te bedriegen [DC 35 (1963)]
III-1-4, III-3-2
|
27982 |
kant |
kant:
kant (Q095p Maastricht)
|
Fijn, licht weefsel van linnen, garen, zijde, ook goud- of zilverdraad met opengewerkte patronen en opgelegde tekeningen, dat tot versiering van randen en boorden en als tussenzetsel dient (Van Dale, pag. 1281). Men kent Brusselse, Mechelse, Brugse enz. kant. Verder onderscheidt men echte en nagemaakte, valse kanten en machinale, met een machine vervaardigde kant. Men gebruikt kant voor witte schorten, kussenslopen, voor kleren (Q 121c), gordijnen en ondergoed (Q 99*), en voor lakens (P 219, meestal machinale kant). [N 62, 81a; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
31908 |
kantbeitel |
kapbeitel:
kap˱bęjtǝl (Q095p Maastricht)
|
Robuust uitgevoerde houtbeitel met een dik, smal beitelblad, waarvan de afgeschuinde zijkanten meestal bij elkaar komen en zo een rug vormen. Er bestaan echter ook bredere uitvoeringen van de kantbeitel. Zie afb. 65. Door de zware uitvoering van het blad is de beitel geschikt om met een hamer in het hout gedreven te worden. De wagenmaker gebruikt de kantbeitel onder meer voor het hakken van gaten in berries en naven. [N 53, 35c; N 53, 36-37; N G, 25a; monogr.]
II-12
|
30232 |
kantelaaf |
dagkant:
dāxkant (Q095p Maastricht)
|
De dagzijde van een muuropening, voor zover die vóór een kozijn in het zicht komt. De breedte van de kantelaaf is afhankelijk van de dikte van de muur en de breedte van het kozijnhout. [N 32, 11e; N 55, 149a; monogr.]
II-9
|
32151 |
kantfineer |
kantje:
kɛnšǝ (Q095p Maastricht)
|
Strook fineer op de zijkanten van deuren en bladen. [N 56, 21a]
II-12
|
31171 |
kanthout |
forneerhout:
fǫrnę̄rhǫwt (Q095p Maastricht)
|
Het langwerpig stuk hout, met inkepingen aan beide uiteinden, gebruikt om een siernaad aan te brengen langs de kant van het leer. Zie afb. 78. [N 36, 34; N 36, 33; N 36, 32; Li 1963, 34]
II-10
|