24513 |
kiem |
afzetseltjes:
Additie bij vraag 150: boetuurke(s) zijn nieuwe knoppen ""aan planten: ook wel "aofzètselkes"geheten (stekjes)
aofzètselkes (Q095p Maastricht),
bouture (fr.):
Additie bij vraag 150: boetuurke(s) zijn nieuwe knoppen "uitbotsels"aan planten
boetuurke(s) (Q095p Maastricht),
kiem:
WBD/WLD
kiem (Q095p Maastricht),
kĭĕm (Q095p Maastricht),
scheut:
schjeut (Q095p Maastricht),
sjeut (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
šeu.t (Q095p Maastricht),
’ne sjeut (Q095p Maastricht),
eigen spellingsysteem
sjeut (Q095p Maastricht),
Endepols
scheut (Q095p Maastricht),
sjeut (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
WBD/WLD
sjeut (Q095p Maastricht),
sjēūt (Q095p Maastricht),
WLD
sjeut (Q095p Maastricht),
scheuten:
WLD
sjeute (Q095p Maastricht),
spier:
spier (Q095p Maastricht),
spruit:
sprôet (Q095p Maastricht),
stekel:
stekel (Q095p Maastricht),
uitbotsels:
Additie bij vraag 150: boetuurke(s) zijn nieuwe knoppen "uitbotsels"aan planten
uitbotsels (Q095p Maastricht),
uitwas:
oetwas (Q095p Maastricht),
vrucht:
deel der plant, ontstaande uit het vruchtbeginsel
vröch (Q095p Maastricht)
|
De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)] || deel der plant, ontstaande uit het vruchtbeginsel || puntige uitwas || scheut [ZND m] || scheut, halm || uitbotsel [N 92 (1982)] || uitgroeisel (ziekelijk)
III-4-3
|
24496 |
kiemen |
botten:
WLD
botte (Q095p Maastricht),
goed uitkomen:
Endepols
good oetkomme (Q095p Maastricht),
kenen:
eigen spellingsysteem
kenen (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kiemen:
kiemen (Q095p Maastricht),
kimǝ (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
kĭĕmə (Q095p Maastricht),
WLD
kieme (Q095p Maastricht),
opkomen:
WLD
opkómə (Q095p Maastricht),
schieten:
’t sjiete vaan de planten (Q095p Maastricht),
uitbotten:
oetbottə (Q095p Maastricht),
Endepols
oetbotte (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
oetbōtə (Q095p Maastricht),
ōētbòttə (Q095p Maastricht),
uitkomen:
oetkómme (Q095p Maastricht),
Endepols
oetkomme (Q095p Maastricht),
WBD/WLD (lange ó)
oetkómə (Q095p Maastricht),
uitlopen:
Endepols
oetloupe (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
uitspringen:
Endepols
oet-sprînge (Q095p Maastricht)
|
Het uitschieten van de geweekte gerst. De invuller uit P 180 tekent hierbij aan dat de scheuten 6 cm groot werden, terwijl de zegsman uit L 210 vermeldt dat het proces niet zover mocht komen dat de bladkiem eruit kwam. Het "broeien" (L 292) gaat aan het kiemen vooraf. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''kiemruimte''. [N 35, 10; monogr.] || Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)] || Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)]
II-2, III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
schieten:
šētǝ (Q095p Maastricht),
spruiten:
šprūtǝ (Q095p Maastricht)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
25682 |
kiemruimte |
kelder:
kęldǝr (Q095p Maastricht)
|
De ruimte waarin men het geweekte brouwgraan laat kiemen. Omdat dit proces bij een constante temperatuur van 7 tot 10 graden Celsius moet geschieden, gebeurt het kiemen vaak in een kelder. De woordtypen "moutkelder", "kiemkelder" en "kelder" wijzen dan ook daarop. [N 35, 2; N 35, 3; N 35, 23]
II-2
|
22399 |
kien! |
kien:
kien (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kiĕn (Q095p Maastricht),
kīn (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
Z. ook holem.
kien (Q095p Maastricht)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)] || Kien, t.w. uitroep bij het kienspel, als men het eerst de vijf nummers ener rij op een kienkaart vol heeft. || Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kiene (Q095p Maastricht),
kienen (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kiĕne (Q095p Maastricht),
kīnə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)] || Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)] || Kienen: het kienspel spelen.
III-3-2
|
17764 |
kies |
achtertand:
àchtertând (Q095p Maastricht),
baktand:
bakta:nt (Q095p Maastricht),
baktant (Q095p Maastricht),
baktānd (Q095p Maastricht),
dikke tand:
enen dīkken tānd (Q095p Maastricht),
kies:
kies (Q095p Maastricht)
|
baktand [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)] || kies [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20592 |
kieskauwen |
fippen:
fippe (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
fippə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
geen appetijt hebben:
geinə appetīēt höbbə (Q095p Maastricht),
met lange tanden eten:
dee it met lang tan (Q095p Maastricht),
mit lang tan eetən (Q095p Maastricht),
mèt lang tan etə (Q095p Maastricht),
mèt làng tàn èètə (Q095p Maastricht),
mét lang tàn eetə (Q095p Maastricht),
neuzelen:
neuzele (Q095p Maastricht),
pielen:
piele (Q095p Maastricht),
van de eet af zijn:
vaan d⁄n eet aof zien (Q095p Maastricht)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)] || zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
fijnproever:
fienpreuver (Q095p Maastricht),
fipper:
fipper (Q095p Maastricht),
fippər (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
fitsfetser:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
fitsfetser (Q095p Maastricht),
pikker:
pikker (Q095p Maastricht)
|
kieskeurig [ZND 27 (1938)] || lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)] || zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20571 |
kieskauwerig |
difficiel op het eten:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
diffeciĕl op et ete (Q095p Maastricht),
geen appetijt meer:
ginnen appetiet mie höbbe (Q095p Maastricht)
|
kieskeurig [ZND 27 (1938)] || zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|