20169 |
kinds |
dooreen:
doorein zien (Q095p Maastricht),
getikt:
getik (Q095p Maastricht),
kinds:
keens (Q095p Maastricht),
kinds (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
kins (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
simpel:
simpel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
sīmpəl (Q095p Maastricht),
sumpel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
sumpele (Q095p Maastricht),
sumpəl (Q095p Maastricht),
verkindst:
verkins (Q095p Maastricht),
vərkins (Q095p Maastricht),
zonder besef:
zónder bezej (Q095p Maastricht)
|
door hoge ouderdom zwak van geest [suffig, kinds, simpel] [N 85 (1981)] || door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 86 (1981)] || kinds [ZND 11 (1925)] || kindsheid van oude mensen
III-2-2
|
33940 |
kinketting |
kinkettel:
kenkętǝl (Q095p Maastricht)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|
18073 |
kinkhoest |
kiekhoest:
kīkhōs (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kinkhoest:
ke:nkho:s (Q095p Maastricht)
|
kinkhoest [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)], [ZND m]
III-1-2
|
17601 |
kinnebak |
bakkes:
(b.v. ich geef tech ene sla:ch op te bakes)
bakës (Q095p Maastricht),
bef:
bèf (Q095p Maastricht),
kinnebak:
kinnebak (Q095p Maastricht),
kinnebakkes:
kinnebakkes (Q095p Maastricht),
kìnnebàkkes (Q095p Maastricht)
|
kinnebak [DC 01 (1931)], [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
33933 |
kinriem |
kinriem:
kenrēm (Q095p Maastricht)
|
Verlenging van de neusriem die onder de kin van het paard doorloopt. [N 13, 24]
I-10
|
26666 |
kipkar |
kipwagel:
kipwāgǝl (Q095p Maastricht),
kipwageltje:
kepwēgǝlkǝ (Q095p Maastricht)
|
Wagon met kantelbare laadbak, die over smalspoor wordt voortbewogen en tot op heden wordt gebruikt voor het vervoer van de gedolven grondstof naar de voorraadplaats of de maalmachines. De kipkar (L 270) was een karretje met twee wielen, bak en stuurboom dat via smalspoor over de brug naar de stortplaats werd gereden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbrugɛ.' [N 98, 49; monogr.]
II-8
|
29843 |
kippen |
hennen:
henǝ (Q095p Maastricht),
hęnǝ (Q095p Maastricht),
hoender:
hōndǝr (Q095p Maastricht)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
18142 |
kippenborst |
kippenborst:
kippeboors (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kippeboorst (Q095p Maastricht)
|
borstbeen: vooruitstekend borstbeen [kiepeboorst, kiekeborst] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33404 |
kippenhok |
henhuis:
henǝs (Q095p Maastricht),
hennenhok:
henǝhǫk (Q095p Maastricht),
kippenhok:
kepǝhǫk (Q095p Maastricht),
nachthok:
naxhǫk (Q095p Maastricht)
|
Het vrijstaande gebouwtje of de afgesloten ruimte ergens in de boerderij, waarin zich de zitstokken en legnesten voor de kippen bevinden. Begripsmatig is het kippenhok lastig af te bakenen van de kippenzolder; vaak lopen de twee benamingen voor het kippenverblijf door elkaar. De twee lemma''s "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder, polder" (2.5.2) vullen elkaar dan ook aan. De polder-opgaven met de betekenis "kippenzolder, kippenverblijf" zijn overgeplaatst naar het lemma "kippenzolder, polder" (2.5.2); zie de toelichting bij dat lemma. De twee elementen van de samenstellingen van het type kippen-hok zijn apart in kaart te brengen. Het eerste element (hoender-, kippen-, hennen- en kieken-) is hier in deze aflevering over de bedrijfsgebouwen niet verder behandeld; men vindt het in de aflevering over het pluimvee, waar het beter tot z''n recht zal komen. Kaart 30 bevat het tweede element van de bedoelde samenstellingen, de bepaalde delen (-stal, -huis, -hok, -kooi, -kouw en -kot). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 11. [N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.]
I-6
|
33406 |
kippenladder, kippenleertje |
hennentrapje:
henǝtrɛpkǝ (Q095p Maastricht),
ledder:
lędǝr (Q095p Maastricht)
|
Het laddertje of een plank met dwarslatjes waarlangs de kippen het boven een stal gelegen kippenverblijf of de slaapzolder kunnen bereiken. Het voorwerp timmert men meestal met eigen middelen primitief in elkaar. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63d; A 48, 17b; L 40, 62a en 62b; monogr.]
I-6
|