33407 |
kippenrek, hoenderrek |
horde:
hǫrt (Q095p Maastricht),
stek:
stɛk (Q095p Maastricht)
|
Een uit één of meer latten of balkjes bestaand rek bestemd om als slaapplaats te dienen voor de kippen. Een dergelijk rek kan zich in de koestal bevinden, maar ook in een apart kippenhok. Een aantal woordtypen is in het algemeen van toepassing op de ruimte waar de kippen overnachten. Zie daarom ook de lemmata "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder" (2.5.2). Zie ook de betekeniskaart van polder, kaart 31. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63a, 63c en 65; N 19, 33; JG 1a, 1b en 1d; A 48, 16f en 17c; L B2, 284; L 5, 53; L 40, 62a en 62b; R 3, 54; monogr.; add. uit: N 5A, 58b; A 10, 9h]
I-6
|
33411 |
kippenren |
hennenloop:
henǝlø̜i̯p (Q095p Maastricht),
ren:
rɛn (Q095p Maastricht)
|
De met gaas omheinde buitenruimte, die aan het kippenhok grenst of er anderszins mee in verbinding staat en waarin de kippen overdag rondlopen. Het woord bout in Hoeselt (Q 77) is te beschouwen als een ontlening uit het Waalse bèr√¥dî, daar ontstaan uit * bèh√¥rdi, dat weer ontleend en afgeleid is uit Nl. behorden, "met een horde omheinen"; vgl. Haust, D L, s.v. bèr√¥dî. [N 19, 34; A 10, 9h; A 48, 16b; monogr.]
I-6
|
34486 |
kippenveer |
pluim:
plø̜i̯m (Q095p Maastricht),
plø̜ǝm (Q095p Maastricht),
pluimpje:
plø̜mkǝ (Q095p Maastricht),
veer:
vēr (Q095p Maastricht),
veertje:
vērkǝ (Q095p Maastricht)
|
[L 5, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
18000 |
kippenvel |
hennenvel:
hinnevel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
hennenvlees:
hinnevleis (Q095p Maastricht),
kippenvel:
kippevel (Q095p Maastricht),
kippevēl (Q095p Maastricht)
|
kippevel (kleine bultjes met rechtopstaande haartjes bijv. ten gevolge van de kou) [kiepvel, ganzevel, kiekevlees] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33405 |
kippenzolder, polder |
hennenpolder:
henǝpǫldǝr (Q095p Maastricht),
polder:
pǫ.ldǝr (Q095p Maastricht)
|
Een met latten of vlechtwerk afgezonderd gedeelte van de zolderruimte in de stal dat dient als slaapplaats voor de kippen. De kippen verblijven dan niet in een apart hok. Zie de toelichting bij het lemma "kippenhok" (2.5.1) voor het verband tussen dat en het onderhavige lemma. Hier staan met name de polder-opgaven met de betekenis van "kippenverblijf" bij elkaar. In de toegevoegde betekeniskaart wordt polder in de betekenis "kippenhok" afgezet tegen polder met de betekenis "kippenrek"; vergelijk ''wnt xii.2 sub polder ii'' en zie het lemma "kippenrek, hoenderrek" (2.5.4). De kaart is getekend met behulp van alleen het mondeling verzamelde materiaal. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [A 48, 17 en 17a; N 4A, 13d; add. uit het materiaal van lemma 2.5.1: N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.]
I-6
|
22324 |
kiskassen |
boterhammen smeren:
Sub boterham. overdr. [eig. boterhammen smeren].
botramme smere (Q095p Maastricht),
boterhammen snijden:
bootramə snɛjə (Q095p Maastricht),
een boterhammetje smeren:
e bēūtrĕmke smĕre (Q095p Maastricht),
e bōtrĕmke smĕre (Q095p Maastricht),
glitsen:
glitschen (Q095p Maastricht),
scheidelen:
sjijgelle (Q095p Maastricht),
pag. 186: kiskassen, 2) sjeigele, z. ald.
sjeigele (Q095p Maastricht)
|
Hoe heet: met een plat steentje over het water werpen zodat het weer opspringt? [ZND 27 (1938)] || Kiskassen (een plat steentje over t water doen huppelen). [ZND 01 (1922)] || Kiskassen (jongensspel). || Kiskassen: c) met een plat voorwerp b.v. een platte steen werpen. || Scheren met kleine steentjes over het water. [N 37 (1971)]
III-3-2
|
25563 |
klaar om gebakken te worden |
gegangen:
gǝgāŋǝ (Q095p Maastricht),
genoeg gegangen:
gǝnox gǝgāŋǝ (Q095p Maastricht),
op zijn:
es op (Q095p Maastricht)
|
Klaar om gebakken te worden, gezegd van gerezen deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 28a]
II-1
|
19254 |
klaarkomen |
gereedkomen:
gereid kome (Q095p Maastricht),
klaar zijn:
klaor zīēn (Q095p Maastricht),
klaarkomen:
klaarkaomə (Q095p Maastricht),
klaor gekaome (Q095p Maastricht),
klaor kome (Q095p Maastricht),
klaor komme (Q095p Maastricht),
klaorkaomə (Q095p Maastricht),
klaorkōmmə (Q095p Maastricht),
klaorkómme (Q095p Maastricht),
vaardig zijn:
veerdig zien (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
vaardigkomen:
veerdig kaomə (Q095p Maastricht),
veerdig kome (Q095p Maastricht),
veerdig kóme (Q095p Maastricht)
|
gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29677 |
klad |
vel:
vē̜l (Q095p Maastricht)
|
Boven de vorm uitstekend, overtollig stuk klei, dat met behulp van de afstrijkboog of het afstrijkmes wordt afgesneden. [N 98, 80; monogr.]
II-8
|
21802 |
klagen |
jammeren:
jiemere (Q095p Maastricht),
jeremiren:
jeerəmĭĕjeerə (Q095p Maastricht),
klagen:
klaoge (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
klaogə (Q095p Maastricht),
kläöge (Q095p Maastricht),
kuimen:
keume (Q095p Maastricht),
kēūjmə (Q095p Maastricht),
kuime (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kömmə (Q095p Maastricht),
zich beklagen:
zig bəklaogə (Q095p Maastricht),
zich uitspreken:
zieg oetspreke (Q095p Maastricht)
|
droefheid en pijn door woorden te kennen geven, zich uitlaten over iets verdrietelijks [klagen, murmereken, kuimen, parmenteren, bulken, balken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|