30133 |
koppenverband |
koppenverband:
kǫpǝvǝrbant (Q095p Maastricht)
|
Metselverband waarbij alle stenen in een laag met de kop in zicht komen. De steen ligt daarbij op zijn platte kant. Zie ook afb. 38. [N 31, 24b]
II-9
|
19325 |
koppig |
dwars:
dwērs (Q095p Maastricht),
eigenzinnig:
eigezinnig (Q095p Maastricht),
eigəzinnich (Q095p Maastricht),
koppig:
köppig (Q095p Maastricht),
ook materiaal znd 28, 31
koe’peͅx (Q095p Maastricht),
köppəg (Q095p Maastricht),
kopsig:
köpsig (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
köpsəch (Q095p Maastricht),
ook materiaal znd 28, 31 met lengteteken op de o
köpsig (Q095p Maastricht),
obstinaat:
obstenaot (Q095p Maastricht),
stijfkoppig:
stiefkoppig (Q095p Maastricht)
|
[JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]koppig [ZND 01 (1922)] || koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)] || obstinaat, halstarrig, weerspannig || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
I-9, III-1-4
|
19326 |
koppig zijn |
bokken:
bokke (Q095p Maastricht),
bokkə (Q095p Maastricht),
bòkkə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kopsig zijn:
köpsig zien (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33929 |
kopriem |
sterband:
stērbant (Q095p Maastricht)
|
Evenals bij de halster is er aan het hoofdstel een kopriem. Bij de halster ligt de kopriem achter de oren van het paard, waar hij bij het hoofdstel vóór de oren over het voorhoofd van het paard loopt. Bij enkele opgaven is het vaak niet uit te maken of het om de vorm kieuwriem of kiefriem gaat. Gekozen werd voor de vorm kief. [JG 1a; N 13, 25]
I-10
|
32290 |
kopschaaf |
afronder:
ǭfrønǝr (Q095p Maastricht)
|
De schaaf waarmee de koppen van de duigen aan de bovenzijde vlakgeschaafd worden. De kopschaaf heeft meestal een schaafblok met gebogen zijkanten. Zie voor een afbeelding van een kopschaaf wvd II.4, pag. 43. [N E, 35a]
II-12
|
34220 |
koptouw |
kopzeel:
kǫpzēl (Q095p Maastricht)
|
Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a]
I-11
|
24351 |
kopvoorn |
maan:
Endepols Additie bij vraag 108a: eivoorn, riviervis, hesseling, meun
maon (Q095p Maastricht)
|
voorn, soort [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34200 |
kopziekte |
kopziekte:
kopziekte (Q095p Maastricht)
|
Door de overgang van de stal naar de weide treden stoornissen op in het maagdarmkanaal na plotselinge opname van grote hoeveelheden eiwit uit het jonge gras. Kopziekte komt vooral in het voorjaar voor. Bij een acuut verloop is er een potselinge aanval van krampen, waarbij alle ledematen, hals, hoofd, ogen en oren betrokken zijn. De opeenvolgende krampgolven nemen in hevigheid toe, totdat de dood volgt door een hartkramp (Berns 1983, blz. 137). Door de boeren wordt kopziekte vaak verward met melkziekte. Het zijn allebei zogenaamde deficiëntieziekten: bij kopziekte gaat het dan om een gebrek aan magnesium, bij melkziekte aan calcium. Zie ook het lemma ''kopziekte'' in wbd I.3, blz. 474-475.' [N 3A, 79; A 48A, 3; monogr.]
I-11
|
20109 |
korenbloem |
korenbloem:
ko:reblom (Q095p Maastricht),
koreblóm (Q095p Maastricht),
korenbloem (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kōrǝblǫm (Q095p Maastricht),
-
koreblom (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
koreblòm (Q095p Maastricht)
|
blauwe bloem der korenvelden || Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)], [ZND 34 (1940)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende snijbloemen: Centaurea cyanus (korenbloem) [N 73 (1975)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende snijbloemen: Centaurea imperialis (korenbloem) [N 73 (1975)]
I-5, III-2-1, III-4-3
|
25972 |
korenmolen |
graanmolen:
grǭ.n[molen] (Q095p Maastricht),
korenmolen:
kō.rǝ[molen] (Q095p Maastricht)
|
Een molen om graan te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord respectievelijk woorddeel ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Coe 6; Grof 4]
II-3
|