24423 |
mierenei |
aamzeikerei:
idiosyncr.
aomzeikereij (Q095p Maastricht),
mierenei:
míerenei (Q095p Maastricht),
idiosyncr.
miereeier (Q095p Maastricht)
|
mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24424 |
mierenhoop |
aamzeikernest:
idiosyncr.
aomzeikernès (Q095p Maastricht),
mierenhoop:
míerenhoup (Q095p Maastricht),
mierennest:
idiosyncr.
a míerenest (Q095p Maastricht),
mierenès (Q095p Maastricht)
|
mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33555 |
mierikswortel |
mierikswortel:
mierikswortəl (Q095p Maastricht),
mierĭkswortel (Q095p Maastricht),
Endepols
mierikswortel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
WBD/WLD
mierikswòrtəl (Q095p Maastricht),
peperwortel:
Endepols
peperwortel (Q095p Maastricht)
|
De vlezige scherpe wortel van de mierik, mierikswortel (mierikswortel, peperwortel, meerradijs, kiek, tiek). [N 82 (1981)]
I-7
|
27219 |
mijnwerker |
koolputter:
kǭlpø̜tǝr (Q095p Maastricht [Zolder])
|
De algemene benaming voor mijnwerker ondergronds en bovengronds. Naast de neutrale benamingen is er een aantal dat een bepaalde gevoelswaarde heeft. Al naargelang de gebruikssituatie drukt men daarmee scherts, spot, kameraadschappelijkheid en schelden uit. Een ander aantal heeft het karakter van bijnamen. Het is moeilijk om deze categorieēn van benamingen exact af te bakenen. Zo kon "kuilpiet" zowel een populaire benaming zijn als een scheldbenaming. De normale betekenis van "kompel" is vriend of maat, maar in de Belgische mijnen werd het in het algemeen in een negatieve betekenis gebruikt. Het woord "balt" slaat op Baltische mijnwerkers die na de Tweede Wereldoorlog in de Limburgse mijnen zijn komen werken. Het wordt als scheldwoord gebruikt (Vanwonterghem pag. 55). "Pieren" was de naam voor de mijnwerkers die uit Maastricht kwamen. [N 95, 115; monogr.; Vwo 64; Vwo 88; Vwo 187; Vwo 227; Vwo 436; Vwo 444; Vwo 516; Vwo 554; Vwo 640; Vwo 861]
II-5
|
24353 |
mijt |
mijt:
parasietisch insect
mîet (Q095p Maastricht)
|
mijt
III-4-2
|
21745 |
mikken |
aanleggen:
aonlègge (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
lonken:
luŋkə (Q095p Maastricht),
mikken:
mikke (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
mikkə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
mikə (Q095p Maastricht),
richten:
riechte (Q095p Maastricht),
riegtə (Q095p Maastricht)
|
lonken (mikken) [RND] || scherp kijken naar en richten op het doel dat men wil raken met een vuurwapen [mikken, mieren, aanleggen] [N 90 (1982)]
III-3-1, III-3-2
|
25320 |
millimeter, maat, 1000ste deel van een meter |
millimeter:
mielemeter (Q095p Maastricht),
mieliemeetər (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
milimeeter (Q095p Maastricht),
milimeetər (Q095p Maastricht),
milimeter (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
millimeter (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
mĭĕlĭĕmeetər (Q095p Maastricht)
|
het duizendste deel van een meter [millimeter, streep] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34201 |
miltvuur |
miltvuur:
miltvuur (Q095p Maastricht)
|
Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.]
I-11
|
20285 |
min, voedster |
min:
min (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
⁄n min (Q095p Maastricht),
voedster:
voetstər (Q095p Maastricht),
zeug:
cf. WNT s.v. "zoog (I)"Zie zeug; cf. WNT s.v. "zeug -zeuge, zoog, zoge, zog, zoeg(e), zo(u)w, zuwe"2) (oneig.) in toep. op personen, inz, vrouwen (...) die eigensachappen van het onder i) genoemde dier"(= vrouwtjesvarken zie ook WNT s.v. "zog (II)"= Zeug
zoog (Q095p Maastricht)
|
voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 86 (1981)] || zoogster
III-2-2
|
19360 |
minachten; minachtend |
afzijdig houden:
aofzijdig hawwe (Q095p Maastricht),
enselen:
Zie Hamont-Achel Wb. p. 33! cf. WNT III-3, kol. 4141 s.v. "entelen"(knorren, brommen, kijven) en kol. 4147 s.v. "enteren"(zagen beide van onbekende oorsprong
ènsele (Q095p Maastricht),
kleineren:
kleineerə (Q095p Maastricht),
minachten:
minachte (Q095p Maastricht),
minachtə (Q095p Maastricht),
minagtə (Q095p Maastricht),
minachtend:
minachtend (Q095p Maastricht),
mprisant (fr.):
meprizant (Q095p Maastricht),
negeren:
negere (Q095p Maastricht)
|
blijk gevend van minachting, met minachting [afhoudig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|