26420 |
molenrad, molenwiel |
kamrad:
kamprāt (Q095p Maastricht
[(meervoud: kamprājǝr)]
)
|
Algemene benaming voor elk van de tandwielen in een molen. [A 43, 4]
II-3
|
26436 |
molenstenen |
molenstenen:
[molen]st ̇ęjn (Q095p Maastricht),
[molen]stɛjn (Q095p Maastricht),
stenen:
štɛjn (Q095p Maastricht)
|
De algemene benaming voor de stenen waarmee het graan gemalen wordt. Het woordtype kwernstenen duidt de stenen van een handmolen aan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 17a; N D, 5; Sche 46; Jan 119; Coe 96; Grof 115; monogr.]
II-3
|
32856 |
molshoop in het grasland |
moutheuvel:
mǫu̯.thø̄.vǝl (Q095p Maastricht
[(betekent ook 'mol')]
)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
33557 |
molsla |
molsalade:
molslaoj (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
Endepols
molslaoj (Q095p Maastricht),
molsla:
molslao (Q095p Maastricht),
suikerij:
Endepols
sókkerij (Q095p Maastricht),
suikerijf:
sókkereif (Q095p Maastricht)
|
De bladeren van een paardebloem die onder een molshoop gee en mals blijven en die als sla gegeten worden (molsla, suikerij, veldsla, platter). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u: de sla die verkregen wordt van de gewone in t wild groeiende paardenbloem door deze af te sluiten van zonlicht (ook verbeterde soorten) (molsla) komt vaak spontaan voor in molshopen [N 71 (1975)] || molsla
I-7
|
21598 |
mompelen |
grauwelen:
grawwələ (Q095p Maastricht),
grommen:
gròmmə (Q095p Maastricht),
knoteren:
Van Dale: knoteren, 2. mopperen, pruttelen.
knottere (Q095p Maastricht),
mijmelen:
miemele (Q095p Maastricht),
mommelen:
Van Dale: mommelen, 1. binnensmonds spreken, mompelen. Vgl. mummelen.
moemele (Q095p Maastricht),
mompelen:
moom-pələ (Q095p Maastricht),
moompele (Q095p Maastricht),
moompələ (Q095p Maastricht),
mopperen:
moppere (Q095p Maastricht),
mopperen (Q095p Maastricht),
moppərə (Q095p Maastricht),
motsen (<du.):
Van Dale (DN): motzen, mopperen, kankeren.
mótsə (Q095p Maastricht)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17858 |
mompelend heen en weer draaien |
dollen:
dölle (Q095p Maastricht),
knoteren:
knotere (Q095p Maastricht),
mummelen:
miemele (Q095p Maastricht)
|
Mompelend heen en weer draaien (moesjanken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17758 |
mond |
mond:
mo.nt (Q095p Maastricht),
mo:nt (Q095p Maastricht),
moond (Q095p Maastricht),
mó.nd (Q095p Maastricht),
mónd (Q095p Maastricht),
môônd (Q095p Maastricht)
|
mond [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND m] || Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17759 |
mond (spotnamen) |
bakkes:
bakkes (Q095p Maastricht),
bavvie:
bàví (Q095p Maastricht),
blad:
blāt (Q095p Maastricht),
gabie:
gábí. (Q095p Maastricht),
gezicht:
geziech (Q095p Maastricht),
muil:
mo:wl (Q095p Maastricht),
môêl (Q095p Maastricht),
moe:leke: scheldnaam voor iemand met een scheeven mond.
moul (Q095p Maastricht),
Plat.
mŏŭl (Q095p Maastricht),
muilwerk:
moelwerrek (Q095p Maastricht),
snuits:
schnoets (Q095p Maastricht),
snôêts (Q095p Maastricht),
wafelijzer:
wàffelízer (Q095p Maastricht)
|
Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)] || muil [ZND m] || muil (M.) [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
34207 |
mond- en klauwzeer |
blaren:
blǭrǝ (Q095p Maastricht)
|
Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.]
I-11
|
22684 |
mondharmonica |
mondmuziekje:
mōntməziekskə (Q095p Maastricht),
muziekje:
məzikskə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
Sub muziek.
meziekske (Q095p Maastricht)
|
Het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek]. [N 90 (1982)] || Mondharmonica.
III-3-2
|