22670 |
muziekinstrument |
instrument:
enstrymēnt (Q095p Maastricht),
instermint (Q095p Maastricht),
instremint (Q095p Maastricht),
muziekinstrument:
mɛzikenstərmīnt (Q095p Maastricht)
|
Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)] || Instrument: werktuig, toestel, inz. muziekinstrument.
III-3-2
|
22666 |
muzikant |
muzikant:
muzikant, muzzekant (Q095p Maastricht),
myzikānt (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
myzəkānt (Q095p Maastricht)
|
Iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant]. [N 90 (1982)] || Muzikant: b) beroepsspeler.
III-3-2
|
28952 |
naad |
naad:
nǭt (Q095p Maastricht)
|
Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14]
II-7
|
26400 |
naaf |
as:
ás (Q095p Maastricht),
aslok:
ā.slō.k (Q095p Maastricht),
naaf:
nāf (Q095p Maastricht)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.] || Het middenstuk van het molenrad waarin zowel de molenboom als de spaken bevestigd zijn. Zie ook afb. 73. [Vds 67; Jan 66; Coe 58; Grof 84]
I-13, II-3
|
32196 |
naafbank |
naafbank:
nǭf˱baŋk (Q095p Maastricht)
|
Werkbank waarin het afgezaagde stuk boomstam met behulp van dissel, handbijl en snijmes de ruwe vorm van een naaf krijgt. Het bestaat uit twee evenwijdige balken waaronder vier pootjes zijn aangebracht. Tussen de twee balken waren een vaste en een verstelbare pin aangebracht waartussen het houtblok werd vastgeklemd. Zie ook afb. 180. In Echt (L 381) was de naafbank onbekend. Men gebruikt hier de wielstoel om het houtblok op rond te kappen. Zie ook dat lemma. [N G, 6]
II-12
|
31581 |
naafbus |
bus:
bø̜s (Q095p Maastricht)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|
32210 |
naafspaakpen |
ang:
aŋ (Q095p Maastricht)
|
Het rechthoekige en plat uitgesneden uiteinde van de spaak dat in het spaakgat van de naaf wordt gedreven. Zie ook afb. 185 en het lemma ɛvelgspaakpenɛ in deze paragraaf en het lemma ɛspaakɛ in wld I.13, pag. 18-19.' [N G, 44b]
II-12
|
28848 |
naaidraad |
draad:
drǭt (Q095p Maastricht),
vaam:
vām (Q095p Maastricht)
|
Om te naaien gebruikt men een draad van niet te grote lengte. De lengte van de draad moet gelijk zijn aan de lengte van de onderarm (Gerritse, pag. 37) en mag niet langer zijn dan 50 à 60 cm (Papenhuyzen III, pag. 13). Een te lange draad is nadelig, omdat de draad door het veelvuldig doortrekken aan het einde slijt en minder sterk wordt. [N 59, 15; MW]
II-7
|
28708 |
naaien |
naaien:
nājǝ (Q095p Maastricht),
nē̜jǝ (Q095p Maastricht),
nɛjǝ (Q095p Maastricht)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
28891 |
naaimachine |
machine:
mǝšin (Q095p Maastricht),
naaimachine:
nęjmǝšin (Q095p Maastricht)
|
Werktuig om machinaal mee te naaien. [N 59, 17a; monogr.]
II-7
|