33960 |
bellen aan het haam |
bellen:
bɛlǝ (Q095p Maastricht)
|
Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.]
I-10
|
33945 |
bellen aan het hoofdstel |
bellen:
bɛlǝ (Q095p Maastricht)
|
Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39]
I-10
|
23951 |
belofte |
belofte:
belofte (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
Een belofte. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21600 |
belofte niet houden |
lafheid (zn.):
lafheid (Q095p Maastricht),
niet nakomen:
neet dao komme (Q095p Maastricht),
terugtrekken:
terök trekke (Q095p Maastricht),
zich ergens niet aan houden:
ziech örregens neet aonhawwe (Q095p Maastricht),
zich erlangs schuren:
zich də lan-gs sjoorə (Q095p Maastricht),
zijn belofte breken:
belofte breke (Q095p Maastricht),
zijn keutel intrekken:
Soms zegt men dit!
z⁄ne keutel intrèkke (Q095p Maastricht),
zijn woord breken:
woord breekə (Q095p Maastricht),
zə wōōrt breekə (Q095p Maastricht),
zijn woord intrekken:
z⁄n wäörd intrèkke (Q095p Maastricht),
zijn woord niet houden:
ze woord neet hawwə (Q095p Maastricht)
|
een belofte niet houden [beenschijten, zijn woord intrekken, belezen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
23199 |
beloken pasen |
beloken pasen:
Beloke Paose (Q095p Maastricht),
beloke Paose (Q095p Maastricht),
beloke paose (Q095p Maastricht),
Beloke Paose (Q095p Maastricht),
beloke Paose (Q095p Maastricht),
blo:kə póͅ:sə (Q095p Maastricht),
blookə paosə (Q095p Maastricht),
bəlōkə pāsə (Q095p Maastricht),
gebroken pasen:
gəbrōkə paosə (Q095p Maastricht)
|
Beloken Pasen (zondag na Pasen). [ZND 17 (1935)] || Beloken Pasen. [ZND 01 (1922)] || De eerste zondag na Pasen, Beloken Pasen, de laatste dag dat men zijn Paasplicht kon vervullen [gebroke Paose, Wiesse Zóndiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21464 |
beloven |
beloven:
belaove (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
beloven [gelaove, belaove] [N 96D (1989)]
III-3-1
|
21190 |
bemanning |
bemanning:
bemanning (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
bəmanning (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
equipage (fr.):
eekĭĕpáásj (Q095p Maastricht),
equipage (Q095p Maastricht),
équipage (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
matrozen:
mətroozə (Q095p Maastricht),
schippers:
schippərs (Q095p Maastricht),
sjippərs (Q095p Maastricht)
|
de bemanning van een schip [bemanning, équipage] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32572 |
bemesten |
mesten:
męstǝ (Q095p Maastricht)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
33762 |
benamingen van het paard naar de leeftijd |
aftands:
ǭftans (Q095p Maastricht),
paardje:
pērtšǝ (Q095p Maastricht),
veulen:
vø̄lǝ (Q095p Maastricht),
veulentje:
vø̄lǝkǝ (Q095p Maastricht)
|
Namen voor het onderscheid naar de leeftijd zijn talrijk. Specifieke namen treffen wij vooral aan tijdens de ontwikkeling van jong veulen tot paard. Na één jaar is het een jaarling. Wordt het op anderhalve à tweejarige leeftijd voor het eerst met een merrie voor een voertuig gespannen, dan heet het aanspanner of achttienmaander. Zijn de veulens na circa twee jaar volwassen geworden, dan zijn het tweejarigen of twenters. Nadien worden nog weinig specifieke namen volgens de leeftijd gegeven, behalve als de paarden (te) oud geworden zijn: ouder paard (zes tot twaalf jaar), oud paard (dertien jaar en meer). De leeftijd van een paard kan worden vastgesteld aan de hand van het gebit. Als alle vaste snijtanden volledig doorgekomen zijn, heeft het een "volwassen gebit". Vanaf nu wordt de leeftijd bepaald op grond van de veranderingen die zich op het kauwvlak van de ondertanden voltrekken en van de hoek die de ondertanden met deze uit de bovenkaak vormen. Tot achtjarige leeftijd is de ouderdom nauwkeurig vast te stellen; daarna wordt het wat moeilijker en noemt men een paard aftands. [A 32, 11a, 11b, 11c, 11d, 11e en 11f; A 45, 28a; N 8, 5, 15, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
afmattend:
aofmattənd (Q095p Maastricht),
benauwd (weer):
benajt (Q095p Maastricht),
bənajd (Q095p Maastricht),
bənajt (Q095p Maastricht),
bənàjt (Q095p Maastricht),
bənájt (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
ət es bənajt (Q095p Maastricht),
benauwde lucht:
əm bənajdə loͅx (Q095p Maastricht),
broeierig (weer):
breuerig (Q095p Maastricht),
breujerig (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
breujərəg (Q095p Maastricht),
breuërig weêr (Q095p Maastricht),
⁄t is breu-e-rug (Q095p Maastricht),
broeietig:
breujetig (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
broeilucht:
breujloch (Q095p Maastricht),
dof (weer):
dóf weer (Q095p Maastricht),
domp:
dómp (Q095p Maastricht),
dompetig (weer):
dōōmpətig (Q095p Maastricht),
dómpetig (Q095p Maastricht),
dompig (weer):
doompig (Q095p Maastricht),
dómpig (Q095p Maastricht),
drukkend (weer):
drukkend (Q095p Maastricht),
drökkend (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
drökkənt (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
drøͅkənt (Q095p Maastricht),
flauw:
flaw (Q095p Maastricht),
vadsig:
vadsig (Q095p Maastricht),
vochtig nat weer:
vochtig naat weer (Q095p Maastricht),
warm (weer):
werrem (Q095p Maastricht),
zwoel (weer):
zweul (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
zwoel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
bedompt, benauwd || drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || drukkend, zwoel || loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || lucht bij vochtig en warm zomerweer [graslucht] [N 22 (1963)] || lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] || zwoel [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|