26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slāx[molen] (Q095p Maastricht)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
ōli[verf] (Q095p Maastricht)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
23150 |
olifant |
olifant:
olifant (Q095p Maastricht),
Karte 109.
olifant (Q095p Maastricht)
|
Elefant. || Olifant.
III-3-2
|
17916 |
omarmen |
omarmen:
umerme (Q095p Maastricht),
umerreme (Q095p Maastricht),
umèrrəmə (Q095p Maastricht),
omspannen:
umspanne (Q095p Maastricht)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29086 |
omboorden |
boorden:
bø̜̄rdǝ (Q095p Maastricht),
bø̜̄rǝ (Q095p Maastricht),
uitboorden:
ūtbø̜̄rǝ (Q095p Maastricht)
|
Omboorden in het algemeen oftewel het insluiten van een rafelkant met een enkele of dubbele bies en in het bijzonder het met en lint afzetten van een colbert. [N 59, 86; N 62, 17; MW]
II-7
|
23455 |
omgang van de toren |
omgang:
dn umgaank (Q095p Maastricht),
umgaank (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
omloop:
umloup (Q095p Maastricht),
torenomgang:
tore umgaank (Q095p Maastricht),
trans (<fr.):
trans (Q095p Maastricht),
transe (Q095p Maastricht)
|
De omgang, de trans van de toren. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33664 |
omheinde wei |
afgerasterde wei:
ǭfgǝrastǝrdǝ węi̯ (Q095p Maastricht)
|
Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
19711 |
omheining |
schutting:
sjötting (Q095p Maastricht),
De sjötting waort getaard, d¯n ónderslaag van ¯t hoes gezwartseld Euver de sjötting kroepe
sjötting (Q095p Maastricht)
|
planken afsluiting van een tuin || schutting
III-2-1
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofmuur:
kèrrekhofmoer (Q095p Maastricht),
muur:
de moer (Q095p Maastricht),
moer (Q095p Maastricht),
mōēr (Q095p Maastricht),
muur van het kerkhof:
de moer vaan t kèrkhof (Q095p Maastricht),
moer vaan t kèrkhof (Q095p Maastricht),
moer vaan ut kèrrekhof (Q095p Maastricht)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17917 |
omhelzen |
duwen:
dōjje (Q095p Maastricht)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|