25492 |
onderkant van het brood |
kont:
kōnt (Q095p Maastricht),
vloer:
vloer (Q095p Maastricht)
|
[N 29, 54b; monogr.]
II-1
|
31619 |
onderkapper, nietenkapper |
naaibeiteltje:
nɛjbęjtǝlkǝ (Q095p Maastricht)
|
Soort beitel waarmee men onder de hoefnagel een kleine uitholling in de hoef maakt, om daarin de omgebogen niet te slaan. Zie ook afb. 233. [N 33, 373; N 33, 380]
II-11
|
23417 |
onderkerk |
crypte (<fr.):
crypt (Q095p Maastricht)
|
De ruimte, de kelder onder de gehele kerk [onderkerk?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29059 |
onderkraag |
onderkraag:
ōndǝrkrāx (Q095p Maastricht)
|
Het onderste gedeelte van de kraag dat niet in het zicht komt. Het materiaal voor de onderkraag is doorgaans dunne maar dichtgeweven stof. Traditioneel wordt hiervoor kleermakersvilt gebruikt (Het Beste Naaiboek, pag. 389). [N 59, 121b]
II-7
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpeluw:
huidpölling (Q095p Maastricht),
huijpölling (Q095p Maastricht),
huypulling (Q095p Maastricht),
høͅi̯tpeͅleŋ (Q095p Maastricht),
huipeling, is echter geen rond maar een rechthoekig onderkussen.
huipeling (Q095p Maastricht),
Lèk twie kösses op d¯n huijpölling
huijpölling (Q095p Maastricht),
peluw:
pulling (Q095p Maastricht),
Verklw. pöllingske
pölling (Q095p Maastricht)
|
het langwerpig kussen dat op de matras en onder het eigenlijke hoofdkussen ligt (Fr. traversin) [ZND 27 (1938)] || hoofdpeluw || Langwerpig, rond onderkussen onder het hoofdkussen (peul, pulling, uppeling, kopkussen) [N 79 (1979)] || peluw
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
oonderlip (Q095p Maastricht),
ōnderlip (Q095p Maastricht),
ŏŏnderlip (Q095p Maastricht)
|
onderlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
29064 |
ondermouw |
elleboogmouw:
elleboogmouw (Q095p Maastricht)
|
Gedeelte van een tweedelige mouw dat zit aan de kant van het lichaam. Verschillende informanten noemen de ondermouw het onderste gedeelte van de mouw (L 282, Q 99*) of het gedeelte van de mouw onder de oksel (L 265, L 298a, L 299). Zie afb. 49. [N 62, 34c; MW]
II-7
|
18177 |
ondermuts |
nevelskapje:
idiosyncr. Additie bij vraag 48: hier worden geen mutsen gedragen maar dragen oude vrouwtjes wel eens een mutsje dan noemden ze dat a nievelskäpke
nievelskäpke (Q095p Maastricht),
ondermuts:
idiosyncr.
óndermöts (Q095p Maastricht)
|
mutsje, zwarte ~ dat onder de grote witte poffermuts wordt gedragen [ondermuts] [N 26 (1964)]
III-1-3
|
25509 |
onderoven |
afvalruimte:
afvalruimte (Q095p Maastricht),
drooghok:
drȳxhok (Q095p Maastricht),
onder de oven:
ōndǝr dǝn ōvǝ (Q095p Maastricht),
tak:
tak (Q095p Maastricht)
|
De ruimte beneden in de oven. Deze onder-oven heeft zowel in het bakhuis als in de bakkerij verschillende gebruiksmogelijkheden. De as wordt erin geborgen en eventueel wordt het hout erin gedroogd. Soms functioneert deze ruimte als rijsplaats voor het brood. Aardappelen kunnen erin bewaard worden evenals rapen, wortelen en bieten. Zelfs broedgrage hennen worden erin opgesloten (Weyns 68). De informant van Q 97 vermeldt nog de functie van "weegplaats voor fruit" voor deze onveroven, waarvan de informant uit L 269a zegt dat die zes vierkante meter groot is. Zie afb. 10. [N 29, 5a; N 29, 5b; monogr.]
II-1
|
32701 |
onderploegen |
onderploegen:
ondǝr[ploegen] (Q095p Maastricht)
|
In dit lemma zijn de benamingen verzameld voor het onder de grond werken van mest bij het ploegen van de zaaivoor en voor het onder- of omploegen van een mislukt gewas of een gewas dat als mest moet dienen, voorzover dat niet gedaan wordt op de ondiepe wijze, bedoeld in het vorige lemma. Termen als akkeren, diep ploegen, diep bouwen en voorgoed omdoen, die niet op het onderploegen van mest als zodanig wijzen, maar op de manier van ploegen waarbij dit gebeurt, zijn opgenomen in het lemma zaaivoren ca. [JG 1a + 1b; JG 2c; N 11, 44; N P, 14]
I-1
|